Jankiel Wiernik: Rok w Treblince. Een jaar in Treblinka. Warszawa 2003, blzz. 48 - 50 / fragmenten.
Het gebeurde in
Warschau
op
23 augustus 1942,
ten tijde van de blokkade. Ik was op bezoek geweest bij mijn buren en keerde nooit meer naar huis terug.
We hoorden geweervuur klinken van alle kanten, maar hadden geen besef van wat er voor bitters aan de
hand was. We verkeerden in hevige angst door de komst van een Duitse
Scharführer en
Oekraïense
Wachmänner die luid en dreigend schreeuwden: "Alle raus!" (Iedereen naar buiten!)
Op straat stelde de
Scharführer de mensen op in rijen, zonder onderscheid naar leeftijd of
geslacht, met een tevreden grijns op zijn gezicht. Zich lenig en snel bewegend tussen de menigte, was hij
overal aanwezig. Hij zag ons met welgevallen aan, zoals we daar stonden opgesteld. Met een sadistische grijns
beschouwde hij de grootse taak van zijn machtige vaderland, dat met één klap de kop van de
afschuwelijke draak kon afhakken. (...)
Ik stond in de rij recht tegenover mijn huis in de
Wolynska Straat.
Daarvandaan werden we meegevoerd naar de
Zamenhof Straat.
De Oekraïeners verdeelden onze bezittingen onder elkaar onder onze ogen. Ze kwamen op ons af,
openden alle bundels bagage en zochten uit wat daar in zat.
Ondanks het grote aantal mensen hing er een diepe stilte over de menigte, die gedompeld was in doffe
wanhoop. Of was het berusting? En nog altijd wisten we niet wat er te gebeuren stond. Ze fotografeerden
ons alsof we vee waren. Een deel van de menigte scheen daardoor opgelucht en zelf hoopte ik naar huis te
kunnen terugkeren, want misschien ging het alleen om een soort identificatieprocedure. Er klonk een bevel
en we gingen op weg. En toen begon de realiteit zich hevig aan ons op te dringen. Er stonden spoorwegwagons,
lege spoorwegwagons, op ons te wachten. Het leek ons alsof de zon zelf in opstand kwam tegen dit onrecht.
Wat voor kwaad hadden onze vrouwen, onze kinderen en moeders gedaan? Waar hadden we dit aan verdiend?
De prachtige, heldere en stralende zon verdween achter de wolken, alsof hij niet langer ons lijden en onze
vernedering aan kon zien.
Toen klonk het bevel om in te stappen. Wel 80 personen werden in elke wagon gestouwd, zonder dat er
enige kans was op ontsnapping. Ik had mijn enige broek aan, een overhemd en een paar lage schoenen. Ik had
thuis nog een gepakte knapzak en een paar hoge laarzen staan, die ik had klaargezet op het gerucht dat we naar
de Oekraïne zouden worden gestuurd om daar te werken. Onze trein werd naar een ander spoor gerangeerd.
Onze Oekraïense bewakers hadden het intussen wel naar hun zin. Overal hoorde je hun geschreeuw
en vrolijk gelach.
De lucht in de wagon werd warm en benauwd, en zware, hopeloze wanhoop viel als een sluier over ons heen.
Ik zag de ellende van al mijn lotgenoten, maar kon nog altijd de omvang van ons ongeluk niet bevatten. Ik wist
wat ontberingen waren, was bekend met grove behandelingen en honger, maar realiseerde me niet dat we nu
allemaal overgeleverd waren aan de genadeloze arm van de beul, dat ons leven in gevaar was en dat
van onze kinderen.
In deze niet te beschrijven marteling bereikten we tenslotte
Malkinia,
waar onze trein een nacht bleef staan. De Oekraïense bewakers drongen onze wagon binnen en eisten
onze waardevolle bezittingen op. Iedereen die ze nog had, gaf ze af, alleen maar om nog wat langer te mogen
leven. Helaas had ik niets van waarde bij me, omdat ik mijn huis onvoorbereid had verlaten, en bovendien had ik
geen werk, waardoor ik al mijn waardevolle spullen al had moeten verkopen om in leven te blijven.
De volgende ochtend vertrok de trein weer. We zagen een trein passeren vol verwarde, halfnaakte,
verhongerde mensen. Ze riepen iets naar ons maar we konden hen niet verstaan. Omdat het een hete
en drukkende dag was, leden we verschrikkelijke dorst. Uit het raam zag ik boeren venten met flessen
water voor 100 zlotys per stuk. Ik had maar 10 zlotys bij me, zilverstukken met de afbeelding van
Maarschalk
Pilsudski erop, die ik bewaarde als
aandenken. Zodoende moest ik het water voorbij laten gaan. Anderen kochten het wel, en ook brood,
voor 500 zlotys per kilo roggebrood.
Tot het middaguur leed ik geweldige dorst. Toen kwam een Duitser onze wagon binnen die
Hauptsturmführer
bleek te zijn, en hij wees tien mannen aan die water moesten halen voor ons allemaal. Eindelijk kon ik mijn dorst
enigszins lessen. Er werd bevel gegeven de lijken naar buiten te gooien. Maar in onze wagon waren die er niet.
Om 4 uur ‘s middags vertrok de trein weer en binnen een paar minuten kwamen we aan in het kamp
Treblinka.
Jankiel Wiernik schreef zijn memoires uit Treblinka
eind 1943 in Warschau, waar hij
zich schuil hield na de
opstand in het kamp, waarbij hij had weten te ontsnappen. Begin 1944
besloten de Poolse en de Joodse ondergrondse organisaties in het bezette
Warschau Wiernik's memoires in twee versies uit te geven –
een Poolse en een Engelse. De Engelse versie werd uit bezet Polen gesmokkeld naar
Londen.
Jankiel Wiernik overleefde de oorlog. Hij emigreerde van Polen naar Zweden en vandaar, in
1949, naar Israël. Hij woonde in de kibboets
Lohamei Haghetaot. In 1959
bouwde hij een maquette van het vernietigingskamp Treblinka.
In 1961 was hij getuige in het proces tegen
Eichmann. In 1964
was hij aanwezig bij de opening van het gedenkteken in Treblinka.
Wiernik stierf in Israël in 1972 op 83-jarige leeftijd.
© ARC 2006