Zoals elders gememoreerd, bestaat er onder Joden een lange traditie om de geschiedenis
vast te leggen van de vele vervolgingen waaraan zij zijn blootgesteld geweest. Nergens is dit
duidelijker zichtbaar dan in het leven en werk van Emanuel Ringelblum, en het door hem
gestichte en beheerde
Oneg Shabbat Archief (ook bekend als het Ringelblum Archief) in
Warschau.
Emanuel Ringelblum werd geboren in
1900 in
Buczacz.
Hij voltooide zijn studie aan de Universiteit van
Warschau, en promoveerde in
1927 op een proefschrift over de geschiedenis van de Joden van
Warschau in de middeleeuwen. Enkele jaren doceerde hij geschiedenis aan
Joodse scholen. Daarnaast was hij actief in het openbare leven. Al op jonge leeftijd was hij
ook actief lid geworden van de Po’alei Zion Linkse politieke beweging (Marxistische Zionisten),
-een heel andere partij dan de Po’alei Zion Rechtse politieke beweging (in feite sociaal-democraten),
die heel wat anders van plan was dan wat de links geörienteerde Joden nastreefden.
In
1930 was hij part-time medewerker geworden van de
Joint Distribution Committee (“The Joint”), en in
november 1938
werd hij door hen naar het
Zbaszyn kamp gestuurd,
waar 6.000 Joden waren ondergebracht,
Poolse burgers die waren uitgewezen door Duitsland.
Ringelblum verbleef vijf weken in het kamp, als leider bij het welzijnswerk. Hij verzamelde
getuigenissen van de bannelingen en informatie over de gebeurtenissen in Nazi-Duitsland.
Deze ervaringen maakten op hem een onuitwisbare indruk.
Aan het begin van de Duitse aanval op
Warschau nam Ringelblum deel
aan de activiteiten van het coördinerend comité van de Joodse hulporganisaties. Later, toen uit dit
comité de
Jüdische Soziale Selbsthilfe (Zydowska Samopomoc Spoleczna
/ Joods comité voor sociale zelfhulp) ontstond, werd Ringelblum hoofd van de afdeling
onderlinge bijstand, waaronder ook viel de hulp aan armlastigen en het verschaffen van onderdak
aan vluchtelingen en aan hen wier behuizing was verwoest. Hij was verantwoordelijk voor een keten
van soepkeukens die tienduizenden porties soep verstrekten aan de verarmde gettobewoners.
Ook organiseerde hij de z.g. “huiscomités”, die een belangrijke rol zouden spelen in de
overlevingsstrategie. Naast deze belangrijke activiteiten werkte Ringelblum samen met de ondergrondse,
vooral op het gebied van culturele aangelegenheden.
Deze activiteiten waren al van onschatbare waarde, maar Ringelblum vond ook nog tijd voor
de twee projecten die zijn naam tot de dag van vandaag levend houden. Dit waren het
Oneg Shabbat
Archief en zijn persoonlijke kroniek der gebeurtenissen.
Oneg Shabbat is Hebreeuws voor
“genoegen van de Sabbath”, een verwijzing naar de traditionele middagbijeenkomst voor studie en
discussie op de Sabbath. De codenaam
Oneg Shabbat werd gebruikt omdat degenen
die het archief bewaarden, hun geheime bijeenkomsten hielden op de Sabbath. Ringelblum legde vast
hoe het Archief zich had ontwikkeld en waarom het bestond:
"
Ik begon materiaal over lopende gebeurtenissen te verzamelen in
oktober 1939. Als hoofd van de Joodse zelfhulp (Coördinerend
Comité van de liefdadigheidsorganisatie), had ikzelf dagelijks contact met het leven om mij heen.
Over alles wat er in Warschau en omgeving gebeurde
met de Joden, kreeg ik bericht. Het Coördinerend Comité was destijds een onderdeel van
“the Joint”, en delegaties uit de kleinere steden kwamen zo ongeveer elke dag langs om de problemen te
beschrijven die de Joodse bevolking had ondervonden.
Alles wat ik hoorde in de loop van de dag, schreef ik ‘s avonds op, en ik voegde eraan toe wat ik
zelf had gezien. Mettertijd vormden deze dagelijkse vastleggingen een dik boek van honderden
dichtbeschreven pagina’s, een spiegel van die tijd. Van de dagelijkse vastleggingen maakte ik eerst
elke week, later elke maand samenvattingen. Die begon ik te maken toen het aantal collega’s
dat werkte voor "Oneg Shabbat" al flink was gegroeid...
In mei 1940 besloot ik dat het goed zou zijn bredere steun
te zoeken voor dit belangrijke project. Ik maakte een zorgvuldige selectie van mensen die dit werk
zouden kunnen doen en daardoor ging het de goede kant op en kon het werk bevredigend worden
voortgezet. De secretaris van "Oneg Shabbat", Hersz Wasser,
werd aangesteld door het toenmalige Comité van "Oneg Shabbat", en hij heeft het
werk voortgezet tot aan de huidige dag...
De inrichting van het getto, en het opsluiten van de Joden achter muren, vergrootte eigenlijk
de mogelijkheden om een archief aan te leggen. Wij concludeerden daaruit dat het de Duitsers eigenlijk
niets interesseerde wat de Joden onder elkaar deden. Er kwamen bijeenkomsten met onderwerpen
en volgens thema’s die vóór de oorlog niet mogelijk zou zijn geweest. We zeiden
al wat in ons opkwam, op elke bijeenkomst van een huiscomité, in elke soepkeuken, en
op het terrein van elke openbare dienst, zonder dat iemand ingreep. De Joodse agenten die voor de
Gestapo werkten hadden het te druk met het zoeken naar rijke Joden met opgespaarde spullen,
smokkelaars, enz... Politiek interesseerde hen nauwelijks. Het ging zo ver, dat illegale publicaties van
alle politieke richtingen bijna vrij konden verschijnen. In de café’s werden ze zo ongeveer
in het openbaar voorgelezen, er werd geld opgehaald voor het krantenfonds, er werd gediscussieerd
met tegenstanders, - kortom, men deed bijna weer net als vóór de oorlog. Onder
dergelijke omstandigheden, waarin de slaven van het getto zich “vrij” konden wanen, verbaast het
niet dat het werk van “Oneg Shabbat” bloeid...”
Ringelblum was de inspirator achter de opbouw van het Archief. De secretaris, het enige overlevende
lid van de “
Oneg Shabbat” groep
Wasser, herinnerde zich:
"
Elk stuk, elk artikel, lang of kort, moest door de handen van
Dr Ringelblum... Weken- en maandenlang
zat hij hele nachten gebogen over de manuscripten, er zijn commentaren en instructies aan toe voegend...
medewerkers van het Archief werden beschouwd als soldaten van de ondergrondse strijdmacht.
Het is niet verrassend dat het geheime archief deel ging uitmaken van de strijd in het getto.
Het Archief werd de basis voor de persafdeling van de Joodse Strijd Organisatie en voor de uitgevers
van ondergrondse nieuwsbrieven zowel in het getto als aan de Arische kant."
Het Archief zou een enorme omvang bereiken.
Begin 1942 was al zoveel materiaal verzameld,
dat besloten werd een samenvatting op te stellen, een project dat de naam kreeg “Tweeëneenhalf jaar”,
de periode sinds
september 1939 dat Polen bezet was door de
Duitsers. Het moest een boek worden
van ongeveer 2.000 bladzijden, verdeeld over vier secties: 1. algemeen; 2. economie; 3. cultuur – wetenschap –
literatuur – kunst; 4. sociale zorg. Behalve ondergrondse kranten, uitgegeven door verschillende
politieke partijen, in het getto ontvangen brieven van bijzondere betekenis, notulen van bijeenkomsten,
verslagen van activiteiten van Joodse openbare organisaties en de getuigenissen van Joden uit andere
getto’s of werkkampen die in
Warschau waren aangekomen, zocht het
Archief ook publicaties over tal van
andere onderwerpen. Genoemd kunnen worden de rol van Joodse vrouwen in de oorlog; kinderen in het getto;
gezondheidsproblemen; steun en zelfhulp; humor en folklore; de verhoudingen tussen Polen en Joden; die
tussen Duitsers en Joden; opvoeding; culturele activiteiten; zaken betreffende de godsdienst; het theater
in het getto; politieke en ondergrondse organisaties; het smokkelen van voedsel; en de sluikhandel.
Twee delen van het Archief zijn bewaard gebleven. Een deel bevat 1.505 dossiers, het tweede 558. Elk
dossier bestaat uit minstens een dozijn documenten die in lengte variëren van één
pagina tot hele boekwerken. Het eerste deel omvat 20.740 pagina’s, het tweede 7.906 pagina’s.
Sommige bladzijden zijn geschreven in het Pools, andere in het Jiddisch, Hebreeuws of Duits. Het Archief
omvat ook tientallen foto’s, schilderingen en tekeningen, en de dagboeken en aantekeningen van Ringelblum,
Abraham Lewin, Peretz Opoczynski, Shimon Huberband en anderen.
Het streven was zoveel mogelijk Duitse documenten op te nemen in het Archief over de
deportatie van en de moord op Joden, niet alleen uit
Warschau, maar ook uit andere
dorpen en steden. In
januari 1942 ontsnapte een man genaamd
Szlamek Bajler (ook bekend als
Yakov Grojanowski)uit het vernietigingskamp
Chelmno naar het getto van
Warschau.
Hij bezorgde het eerste verslag over
Chelmno aan Ringelblum
en
Wasser.
Omdat de
Gestapo op zoek was naar
Bajler, stuurde Ringelblum
hem naar het
getto van Zamosc waar
Bajler’s schoonzuster woonde.
Toen de eerste eerste deportaties naar
Belzec op gang kwamen, stuurde
Bajler briefkaarten naar Ringelblum en
Wasser
waarmee hij informatie verschafte over
Belzec. Hij schreef in
een mengeling van Pools en Jiddisch, in Pools schrift:
"
In Belzec iz Beit Olam wie in
Chelmno" (“In
Belzec is
een kerkhof [letterlijk `Huis van de Eeuwigheid’] net als in
Chelmno”).
Bajler was de eerste die Ringelblum officieel inlichtte over
Belzec. Tijdens de eerste Aktion in
Zamosc
op
14 april 1942 werd
Bajler samen met zijn
schoonzuster gedeporteerd naar
Belzec. De zoon van die schoonzuster zond een
bericht naar
Wasser waarin hij hun deportatie bevestigde.
Wasser schreef:
“
... De leiding van de ondergrondse in het getto gaf
'Oneg Shabbat' opdracht verschillende memoranda voor te bereiden voor lezers
in het buitenland, over het vernietigingskamp in Chelmno
(maart 1942), over de Aktion in Lublin
(april 1942), over de toestand
van de Joodse bevolking in door de nazi’s bezette gebieden (juli 1942),
en later, in november 1942, de eerste volledige beschrijving van het
begin van de liquidatie van het Jodendom in Warschau.” (Zie de pagina
What was known, what was done by the Allies)
|
"Oneg Shabbat" melkbus * |
|
"Oneg Shabbat" metalen container * |
Toen steeds duidelijker werd dat de Joden doelbewust werden vernietigd, besloot
men het materiaal uit het Archief dat van onschatbare betekenis was, te verbergen
op veilige plaatsen. De verzameling werd verpakt in metalen containers en in melkbussen,
en verborgen binnen het getto, in
augustus 1942 en in maart en april 1943.
Degenen die deze taak volbrachten hebben de oorlog niet overleefd. Op
3 augustus 1942 begroef een onderwijzer en archievaris, genaamd
Izrael Lichtensztajn, bijgestaan door twee van zijn vroegere leerlingen
Dawid Graber en
Nachum Grzybacz,
tien metalen dozen en melkbussen
op het adres
Nowolipki straat 68. De 19 jaar oude
Graber schreef een notitie die hij bijsloot bij het begraven Archief:
“
De mannen die de archieven hebben begraven,
weten dat zij misschien het moment niet zullen beleven dat de schat wordt
opgegraven en de hele waarheid bekend wordt gemaakt... Wat we niet konden
uitschreeuwen naar de wereld, hebben we verborgen onder de grond...
Op één ding ben ik trots, namelijk, dat ik, in deze
rampzalige en verschrikkelijke dagen, werd uitgekozen om de schat te helpen
begraven, opdat jullie zullen weet zullen hebben van de folteringen en moorden
van de nazi tyrannen... Gezegend zij, die het lot behoedde voor dit lijden.”
Dat eerste deel van het Archief werd ontdekt op
18 september 1946.
Het tweede deel werd vier jaar later vlakbij gevonden, op
1 december 1950.
Een derde deel, dat materiaal bevatte over de organisatie en activiteiten
van de ondergrondse en de Joodse Strijd Organisatie, is nooit teruggevonden,
en wordt als voorgoed verloren beschouwd. Mogelijk zijn nog meer
containers begraven maar nooit teruggevonden.
Het gedeelte van het
Oneg Shabbat Archief dat de oorlog heeft overleefd,
wordt bewaard op het Zydowski Instytut Historyczny (ZIH – Joods Historisch
Instituut,
Warschau). Het vormt de belangrijkste authentieke bron voor de
geschiedenis van het Poolse Jodendom tijdens de oorlog en de Shoah.
Het kwam tot stand dankzij de grandioze moed en toewijding van een onbekend
aantal personen, maar misschien wel het meest door de bezieling van zijn
stichter en lichtend voorbeeld, Emanuel Ringelblum.
|
Ringelblum en zijn zoon Uri * |
Ringelblum’s eigen lot was tragisch. Hij was diverse malen uitgenodigd
onder te duiken aan de “Arische” kant van
Warschau, en in
maart 1943 deed hij dat tenslotte ook, samen met zijn vrouw
Yehudit en hun 13 jaar oude zoon
Uri.
Op de vooravond van het Joodse Paasfeest
1943
keerde hij alleen terug naar het getto, juist toen de opstand begon.
Wat hem overkwam in de daarop volgende gevechten weten we niet, maar in
juli 1943 werd hij door twee leden van de ondergrondse gevonden in
Trawniki. Zij wisten hem uit het kamp te bevrijden en terug te brengen naar
Warschau, vermomd als spoorwegarbeider. Samen met zijn gezin en 38 andere
Joden verschool hij zich in een bunker in “Arisch”
Warschau.
Op
7 maart 1944 werd de schuilplaats verraden en werden de
arrestanten overgebracht naar de
Pawiak Gevangenis. Een andere Joodse
gevangene in Pawiak,
Julian Hirszhaut, werd betrokken in een
poging Ringelblum weg te krijgen uit de cellen der veroordeelden,
naar die waarin gevangenen zaten opgesloten die, naar men verwachtte,
te werk zouden worden gesteld voor de Duitsers als kleer- of schoenmakers.
Hirszhaut herinnerde zich hoe hij de cel
waar Ringelblum zat, wist binnen te komen:
"
De cel zat vol mensen, kennelijk waren dit de Joden
die de Duitsers samen met Ringelblum hadden gegrepen in de bunker.
Ringelblum zelf zat op een strooien matras dicht bij de muur...
Op zijn schoot zat een leuk ventje. Dat was zijn zoon,
Uri... Ik vertelde hem
dat we wilden proberen hem met ons mee te nemen. ‘En wat gebeurt er dan met
hem?’ vroeg hij, wijzend op zijn zoon. ‘En wat gebeurt er met mijn vrouw,
die in de vrouwenafdeling zit?’ Wat moest ik antwoorden? We wisten allemaal
dat zelfs als we erin slaagden Ringelblum hier uit te halen naar onze cel,
als schoenmaker of kleermaker, zijn gezinsleden verdoemd waren. Door mijn
zwijgen drong de waarheid tot hem door, en hij voegde er resoluut aan toe:
‘Dan ga ik liever de weg van Kiddush Ha-Shem (het Prijzen van God’s Naam) samen met hen.’
Later vertelde hij me hoe hij was gemarteld door de Gestapo...
Midden in ons gesprek vroeg hij plotseling: ‘Is de dood zo moeilijk te dragen?’
En even later, met een stem, gebroken door wanhoop: ‘Wat heeft die kleine
jongen misdaan?’ – en opnieuw wees hij op zijn zoon – ‘Mijn hart breekt als
ik aan hem denk.’ Ik stond hulpeloos voor Ringelblum, ik wist niet wat
ik moest antwoorden, en mijn hart werd verscheurd door verdriet."
Enkele dagen later werden Ringelblum, zijn gezin en de andere Joden die
samen met hem waren opgepakt in de bunker, doodgeschoten tussen de ruïnes
van het getto. De man die hen verraadde, de 18-jarige
Jan Lakinski,
werd later door een tribunaal in
Warschau ter door veroordeeld.
Ringelblum maakte ook persoonlijke aantekeningen, niet zozeer als dagboek,
maar meer als een kroniek van de gebeurtenissen. Na de oorlog werden ze gepubliceerd als “Aantekeningen
uit het
Getto van Warschau”. Hij maakte zich geen illusie over de
bedoelingen van de nazi’s.
Op
25 juni 1942, minder dan een maand voor de deportaties van
Warschau naar
Treblinka begonnen, schreef hij:
“
De vernietiging wordt uitgevoerd volgens een tevoren opgezet plan.
Alleen een wonder kan ons redden: als de oorlog ineens ophoudt. Anders zijn we verloren.”
Hij verschafte een opmerkelijke blik in de reacties van de Joodse bevolking en hun
zelfbedrog toen de vervolging overging in complete vernietiging. Over een “alledaagse”
dood in het getto legde hij het volgende vast:
"
Een van de voornaamste problemen
is de passiviteit van de Joodse massa’s, die sterven zonder een kik te geven.
Waarom zijn zij zo gelaten? Waarom sterven vaders, moeders en alle kinderen zonder
dat iemand protesteert?... Daar zijn diverse redenen voor. De intimidatie
door de (Duitse) autoriteiten is zo groot, dat de mensen hun hoofd niet
durven oprichten, bang als ze zijn voor massale terreur tegen de hongerlijders
zodra maar iets de rust verstoort. Dit is de reden waarom de sociaal verantwoordelijken
zwijgen en niets ondernemen, opdat er maar geen onrust ontstaat in het getto.
Anderen, die nog wel iets willen doen, vinden de een of andere bezigheid...
De winkels en de opdrachten uit kringen van de Duitsers geven werk aan tal van
arbeiders en handwerkslieden. Sommigen ... drijven handel op straat... De rest bestaat
uit passieve, hulpeloze mensen die eenvoudig wegkwijnen...
De stervenden zijn voornamelijk vluchtelingen van buiten de stad...
Na wat geschreeuw in het begin houden zij zich koest, en wachten gewoon hun dood af,
alsof ze uitkijken naar het moment dat de dood hen uit hun lijden zal verlossen.”
En over de reacties toen de deportaties begonnen:
“
... Er begon een mythe te ontstaan rondom brieven van
gedeporteerden, vooral uit bepaalde plaatsen – Brzesc, Kowel, Pinsk, etc.
Hoe hard je ook je best deed, je kwam nooit iemand tegen die werkelijk zo’n
brief met eigen ogen had gelezen. Ze hadden het altijd van horen zeggen,
dat iemand had gehoord dat die-en-die een brief had ontvangen. Die brieven
kenden steeds dezelfde bewoordingen en verschenen in dezelfde vorm...
Nooit details over de leefomstandigheden van de gedeporteerden of over hoe
zij hun dagen doorbrachten. Maar ze vroegen altijd om geld en om hun
bezittingen na te sturen... Dergelijke brieven werden altijd bezorgd door
Poolse Christenen, die er ‘altijd in slaagden (het juiste adres) te bereiken
na het overwinnen van diverse moeilijkheden.’ De vriendelijke Polen waren
bereid geld en kleren mee terug te nemen voor de gedeporteerden. Ze waren ook
genegen te helpen bij het zoeken naar andere gedeporteerden, – natuurlijk wel
tegen betaling van honderdduizenden zlotys.
En er waren mensen die tienduizenden zlotys betaalden voor het zoeken naar
hun naaste familie... Maar ook al werd keer op keer aangetoond dat dergelijk
nieuws van familieleden op zwendel berustte, er bleken altijd weer anderen
te vinden die bereid waren hoge prijzen te betalen voor het geringste
nieuws over hun dierbaren... Deze zwendelaars maken gebruik van de populaire
gedachte, in feite een droombeeld, – en een droom die nooit zal ophouden,
- dat de honderdduizenden en miljoenen gedeporteerden nog leven, aan
het werk zijn, en zelfs ooit zullen terugkeren...”
In een tekst, geschreven na de eerste deportaties, werkte Ringelblum dit fenomeen uit:
"
Ik ben er diep van overtuigd dat zelfs vandaag,
nu het armzalig restant van de Joden van Warschau weet heeft van
Treblinka,
er nog steeds honderden en misschien zelfs duizenden mensen zijn die desondanks
geloven in de valse verslagen over een naburig kinderkamp. Nog maar een paar
dagen geleden circuleerden geruchten over ongeveer 2.000 kinderen die uit
Treblinka zouden zijn teruggekeerd. Ik denk dat er jaren nadat aan deze
oorlog een einde zal zijn gekomen, wanneer alle geheimen over de vernietigingskampen
allang zijn geopenbaard, nog steeds ongelukkige moeders zullen zijn die dromen
dat de kinderen die van hen werden weggerukt, nog in leven zijn, ergens diep in Rusland...”
Ringelblum probeerde steeds een evenwichtig beeld te schetsen.
Hij veroordeelde bijvoorbeeld de de Joodse politie in het getto
evenzeer als de Poolse oplichters en antisemieten:
“
De Joodse politie stond al slecht bekend vóór
het begin van de ‘verplaatsingen’... Maar ze lieten pas echt zien hoe gemeen
ze zijn in de loop van de deportaties... De politie werd mentaal klaargestoomd
om dit smerige werk te doen, en deed dat dan ook perfect... Er zijn mensen die
beweren dat elke maatschappij de politie heeft die zij verdient, dat de
treurigheid om de bezetter te helpen bij het afslachten van 300.000 Joden
de hele samenleving heeft geïnfecteerd en niet (alleen) de politie, die
slechts een afspiegeling vormt van die samenleving. Maar er waren anderen die,
in hun poging de holocaust te overleven, volhielden dat de wil tot overleven
alle middelen rechtvaardigt, zelfs (het opofferen van) mensenlevens.”
Maar ook registreerde Ringelblum, op
26 april 1941,
dat een afvaardiging van de gettopolitie in
Warschau weigerde door te
gaan met het vangen van Joden voor werkkampen. Sommige leden van de politie
verklaarden dat ze bereid waren zelf naar de kampen te gaan. Zowel in zijn
geschriften als in zijn leven probeerde Ringelblum voortdurend beide kanten
aan het woord te laten bij zijn bewijsvoering.
Nadat in
juli 1942 de deportaties waren begonnen, werd Ringelblum
een pleitbezorger voor het gewapend verzet door de Zydowska Organizacja
Bojowa (ZOB – Joodse Strijd Organisatie). Maar de geschiedschrijver
Ringelblum bleef schrijven tot het laatst. Hij had al biografische aantekeningen
gemaakt over vele voortreffelijke Joodse persoonlijkheden, onder wie
Yizhak Gitterman,
Mordechai Anielewicz,
Ignacy Schiper,
Meir Balaban, en
Janusz Korczak. Nu, voor de tweede maal ondergedoken
in “Arisch”
Warschau,
voltooide hij zijn laatste twee boeken. Het eerste was een geschiedenis van
het
Trawniki kamp (een boek dat de oorlog niet overleefde), het tweede een
geschiedenis van de Pools-Joodse verhoudingen tijdens WO 2. In het laatste
maakte hij korte metten met de – in het beste geval - onverschilligheid
van de meeste Polen ten opzichte van lot van de Joden, welke hij toeschreef
aan een antisemitisme dat al generaties lang bestond. Maar tegelijk betuigde
hij die Polen royaal zijn bewondering, die hun leven hadden gewaagd om Joden te redden:
“
Idealisten uit zowel de hoog opgeleide kringen
als de werkende klasse, die Joden redden met gevaar voor eigen leven en
met volledige zelfopoffering, - daarvan zijn er duizenden, zowel in
Warschau als in de rest van het land. De namen van deze mensen, die het
Polen van de toekomst hoog in ere zal houden om hun daden van menselijkheid,
zullen voor eeuwig gegrift blijven in ons geheugen, de namen van helden die
duizenden mensen hebben behoed voor de vernietiging, in de strijd tegen
de gruwelijkste vijand van de mensheid.”
Onder de Polen die Ringelblum in zijn boek noemt als redders van Joden,
waren
Teodor Pajewski, die hem had helpen ontsnappen uit
Trawniki;
Mieczyslaw Wolski,
in wiens bunker in “Arisch”
Warschau
hij ondergedoken had gezeten en die was doodgeschoten door de Duitsers
nadat de bunker was ontdekt; en
Julian Kudasiewicz, Gerhard Gadejski,
Professor Tadeusz Kotarbinski, Pawel Harmusszko, Witold Benedyktowicz,
en
Ignacy Kasprzykowski.
Heldendom kan vele vormen aannemen. De soldaat die zijn moed toont
op het slagveld is misschien het meest voor de hand liggende voorbeeld.
Maar er is ook een stil, passief soort heldendom, van het individu dat
zich verzet, niet met het geweer maar met de pen. Dergelijke helden waren
er vele onder de verdoemde Joodse mannen en vrouwen in Polen. Er is
geen beter voorbeeld te vinden van deze ridderlijke moed en toewijding
dan Emanuel Ringelblum, wiens nalatenschap het kolossale levenswerk
blijft dat hij zo vastbesloten trachtte te bewaren voor het nageslacht,
en dat hem voor altijd in onze gedachten zal doen voortleven.
Foto's:
Gilbert, Martin.
The Holocaust *
Wiesenthal Learning Center
*
Wikipedia
*
Bronnen:
Gutman, Yisrael, ed.
Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
Gutman, Yisrael.
The Jews Of Warsaw 1939-1943, Indiana University Press, Bloomington and Indianapolis, 1989
Gilbert, Martin.
The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
Grynberg, Michal, ed.,
Words to Outlive Us - Eyewitness Accounts from the Warsaw Ghetto, Granta Books, London 2003
Trunk, Isaiah.
Judenrat – The Jewish Councils in Eastern Europe under Nazi Occupation, University of Nebraska Press, Lincoln, 1996
www.jewishvirtuallibrary.org
www.jewishgates.com
www.centropa.org
www.raoulwallenberg.net
© ARC 2006