Westerbork
|
Plattegrond van het kamp |
De gemeente Westerbork ligt in het noordoosten van Nederland, in de provincie Drenthe, zo’n 130 km van
Amsterdam. Op voorstel van de Minister van Binnenlandse
Zaken wees de Nederlandse regering het op
13 februari 1939 aan als locatie voor een te bouwen
opvangkamp "voor de hier te lande vertoevende vluchtelingen uit Duitsland". Het "Centraal Vluchtelingenkamp
Westerbork" werd geopend op
9 oktober 1939. De kosten, circa 1,25 miljoen gulden,
kwamen voor rekening van een Joods comité dat voor de verzorging van deze vluchtelingen was opgericht.
In
mei 1940, bij de Duitse
inval, verbleven er 750 vluchtelingen in het kamp. Men bracht hen aanvankelijk over naar
Leeuwarden, maar na de Nederlandse capitulatie moesten
ze terug. Het kamp kwam op
16 juli 1940 onder toezicht van het Ministerie van
Justitie. De vluchtelingen die in
kampen elders in het land waren opgevangen, werden in de periode daarna overgebracht naar Westerbork.
Daardoor groeide de kampbevolking tot 1.100 in
1941. De mensen waren ondergebracht
in 200 houten huisjes.
Een ooggetuige beschrijft het kampterrein als: "een van de meest deprimerende stukken, die in ons land te vinden
zijn, gelegen op de Drentse heide ver van de beschaafde wereld, zonder verharde wegen die bij regen direct in
een diepe modderpoel veranderd werden". ´s Zomers waren er vliegenplagen.
|
Wachttoren * |
|
Waarschuwingsbord |
Eind 1941 besloten de Duitsers van Westerbork een doorgangskamp te maken voor Joden, in
afwachting van hun deportatie naar Polen. Het kamp had een omvang van 500 bij 500 m en daar werd
nu een afzetting met prikkeldraad omheen geplaatst. Er werden 24 grote houten barakken gebouwd.
Later breidde men dat aantal uit tot 107, elk bedoeld voor 300 personen. De bouwkosten en het onderhoud
van het kamp werden betaald uit de opbrengst van geconfisqueerde Joodse bezittingen. Deze opbrengst
bedroeg meer dan 10 miljoen gulden in
1942/43. Het eerste halfjaar van
1942 werden 400 Duitse Joden
overgebracht naar Westerbork, afkomstig uit dezelfde steden als van waaruit de Nederlandse Joden bevel
hadden gekregen naar
Amsterdam te verhuizen.
|
Gemmeker |
Op
1 juli 1942 kwam het kamp onder bevel van de
Befehlshaber der
Sicherheitspolizei und des SD.
SS troepen kwamen de bewaking door de Nederlandse militaire politie versterken.
Erich Deppner, topfunctionaris bij de Duitse
bezetters, werd aangesteld als kampcommandant. Op
1 september 1942 werd hij opgevolgd
door een officier
bij de SS,
Josef Hugo Dischner. Omdat beide
mannen al snel niet voor hun taak berekend bleken, nam
Albert
Konrad Gemmeker op
12 oktober 1942 het bevel over.
Gemmeker liet de dagelijkse gang van zaken in het
kamp over aan Duitse Joden, een toestand zoals die vanaf het begin van het kamp had bestaan en die
ook later niet werd veranderd, toen het merendeel van de bewoners van Nederlandse afkomst was.
De gevangenen van Westerbork zagen van de SS-ers in hun kamp zelden iemand anders dan
Gemmeker.
|
Gemmeker's huis in 2006 |
Op
13 juli 1942 werden de meeste bewoners van het kamp, van wie velen daar al twee jaar
hadden doorgebracht, door de kampleiding weggestuurd. Dit betrof vrijwel iedereen die, volgens de
door de nazi’s gehanteerde criteria, niet gold als zuiver Joods. De dag daarop werden alle gevangenen
die
tussen 1902 en 1925 geboren waren, onderzocht op geschiktheid
voor de
Arbeitseinsatz.
Deppner verklaarde: "Wij hebben ook uw
arbeid nodig voor de overwinning." De deportatie van Joden uit
Amsterdam naar Westerbork begon in de
nacht
van 14 op 15 juli 1942 en het eerste transport naar
Auschwitz
vertrok daags daarna. Als vervolg daarop kregen de Nederlandse Spoorwegen opdracht om een
baanvak aan te leggen van 5 km tot in Kamp Westerbork. De dienstregeling voor de treinen,
het aantal wagons en de bestemmingen, werden vastgesteld door
Adolf Eichmann’s afdeling IV B 4 van het
Reichssicherheitshauptamt.
Gemmeker liet
de samenstelling van de transporten over aan de Joodse Kampleiding. Sommige groepen gevangenen,
zoals mensen met een afwijkende nationaliteit en oudgedienden in ondersteunende functies, waren van
transport vrijgesteld. Op
2 februari 1943 verliet de eerste van de wekelijkse
deportatietreinen op dinsdag
Westerbork, hoewel er ook perioden voorkwamen dat het transport stillag. In het begin gebruikte
men veewagens voor de transporten, later werden ook wel passagiersrijtuigen ingezet.
Anders dan andere doorgangskampen kende Westerbork een min of meer permanente bevolking die
gedurende langere tijd in het kamp woonde. Zij richtten hun eigen leven in en leidden bijna een normaal
bestaan, zeker in de tijden dat de deportaties stil lagen. De arts
Elie
Cohen verbleef acht maanden in Westerbork, tot hij op transport werd gesteld naar
Auschwitz. Ofschoon zeker niet aangenaam,
waren de leefomstandigheden in het kamp veel draaglijker dan die in de doorgangskampen in Oost-Europa.
Wel was de watertoevoer slecht en waren er onvoldoende hygiënische en sanitaire voorzieningen.
Verreweg de meesten die in Westerbork arriveerden bleven echter maar één of twee weken in het kamp,
en werden dan doorgestuurd met de treinen naar het oosten. Dit ondanks pogingen van de Kampleiding
om mensen te behoeden voor deportatie door hun allerlei baantjes in het kamp te geven. Zo werden
bijvoorbeeld gevangenen opgenomen in de Ordedienst, of in de
Fliegende Kolonne, een groep die
verantwoordelijk was voor de aflevering van gedeporteerden op het spoorwegstation van het naburige dorp
Hooghalen, dat werd gebruikt voordat de spoorlijn
tot in het kamp klaar was.
Joden die van onderduikadressen waren afgehaald werden aangemerkt als Joodse dwangarbeiders.
Zij werden ondergebracht in het strafblok, barak 67. In tegenstelling tot de andere kampbewoners
mochten zij niet hun eigen kleren aanhouden maar zij moesten in blauwe overalls dragen en houten klompen.
Zowel van de mannen als de vrouwen in het strafblok werd het haar afgeschoren, zij kregen geen zeep,
hun voedselrantsoen was beperkt en ze moesten onder de zwaarste omstandigheden dwangarbeid verrichten.
|
Aankomst in Westerbork * |
|
Vertrek uit Westerbork * |
De kampadministratie bestond uit twaalf onderafdelingen. Op
12 augustus 1943 werd
het hoofd van
één van deze onderafdelingen,
Kurt Schlesinger,
aangesteld als hoofd van de afdeling waar de persoonskaarten werden bijgehouden, waaruit de lijsten
voor deportatie werden vastgesteld. Er werd ook een Joodsche Ordedienst (Joodse politie) geformeerd,
met aan het hoofd de Oostenrijker
Arthur Pisk.
Deze had een sterkte van 200 jongemannen en was verantwoordelijk voor de ordehandhaving binnen het
kamp en bij de transporten. Westerbork leek in veel opzichten op een kleine stad. Er was een ziekenhuis,
met aan het hoofd Dr
F M Spanier, met 1.800 bedden,
een kraamafdeling, laboratoria, apotheken, 120 doktoren en nog zo’n 1.000 andere werknemers. Verder
waren er een bejaardenhuis, een enorme moderne gaarkeuken, een lagere school voor kinderen van
6 tot 14, een weeshuis en er werden kerkdiensten gehouden. Er waren werkplaatsen waar schoenmakers,
kleermakers, meubelmakers en boekbinders werkten. Slotenmakers, huisschilders, metselaars, timmerlieden,
veeartsen, opticiens en hoveniers vonden er eveneens werk. Het kamp kende een elektrotechnische dienst,
een garage, een water-en-vuurhuis, een naaiatelier en een telefooncentrale. In
1943,
toen de "permanente" bewoning van het kamp zijn maximale omvang bereikte, hadden 6.035 mensen, onder wie ook niet-Joden,
een baan in het kamp.
’s Nachts waren mannen en vrouwen gescheiden, maar overdag golden binnen het kamp geen
bewegingsbeperkingen. De dienstverlening omvatte ook tandartspraktijken, kappers, fotografen en een
postdienst. Er waren verschillende mogelijkheden om te sporten, waaronder boksen, touwtrekken en gymnastiek.
Gemmeker bevorderde vermakelijkheden – er was
een cabaret, een koor en een balletgezelschap. Toiletartikelen, speelgoed en planten waren te koop in de
kampwinkel. Men kende geen tekorten in het kamp, doordat de Nederlandse autoriteiten zorgden voor
regelmatige bevoorrading en doordat
Gemmeker kon
beschikken over de opbrengsten van in beslag genomen Joodse bezittingen.
Wie mocht denken dat het bestaan in het kamp een soort idylle was, moet niet vergeten
dat iedere bewoner voortdurend acuut met de dood werd bedreigd. De spoorlijn tot in het kamp
was gereed gekomen in
november 1942, waardoor de treinen tot in het hart van het kamp konden
doorrijden. 101.525 van de 107.000 Nederlandse Joden die naar het oosten zijn weggevoerd, werden
eerst in Westerbork geïnterneerd – 41.156 mannen, 45.867 vrouwen en 14.502 kinderen.
Meer dan 95% van degenen die uit het kamp zijn gedeporteerd, zijn omgekomen.
|
Briefkaart van 1943 |
Angst voor de dood overheerste Westerbork en bepaalde het gedrag van veel gevangenen.
Hoewel men niet precies de bestemming van de transporten kende, was men zich maar al te
zeer bewust dat de Duitsers met de gedeporteerden weinig goeds van plan waren. De mensen
deden alles om hun naam maar niet op de
transportlijsten te krijgen. Ze "gaven er hun laatste rooie
cent voor, hun juwelen, kleding, hun voedselrantsoen of, in het geval van jonge meisjes, hun lichaam."
Telkens als het weer dinsdag werd, overviel elke gevangene het trauma van een mogelijke deportatie.
Uit een voorbeeld moge blijken hoe verschrikkelijk het lijden was tijdens een dergelijk transport.
Op
8 februari 1944 vertrok een transport van meer dan 1.000 Joden van Westerbork naar
Auschwitz-Birkenau. Onder hen waren 268
patiënten uit het kamphospitaal, kinderen met roodvonk en difterie. Een ooggetuige, de gerenommeerde journalist
en schrijver van een kamp-dagboek
Philip Mechanicus, noteerde op
10 juni 1943:
"
In de ziekenbarakken verspreid, liggen ongeveer vijftig kinderen, die uit
Vught met de transporten zijn meegekomen met roodvonk, mazelen, longontsteking en bof."
Op
8 februari 1944 (...).
Mechanicus
schreef:
"
Misschien wel het beestachtigste transport van alle transporten, die er zijn gegaan."
Veel zieken werden op brancards
naar de trein gebracht. Bij aankomst in
Auschwitz-Birkenau
werden 142 mannen en 73 vrouwen geselecteerd voor dwangarbeid. De overige 800 gedeporteerden,
onder wie alle kinderen, werden vergast. Het laatste transport uit Nederland naar
Auschwitz vertrok op
3 september 1944. Twee dagen
later werd het kamp overspoeld door NSB-ers die op de geruchten over de opmars van de geallieerden, - geruchten
die later vals bleken, - hals over kop probeerden naar Duitsland te ontkomen (Dolle Dinsdag).
Het laatste transport naar
Bergen-Belsen vertrok
op
15 september 1944. Na dit transport was de kamppopulatie gezakt tot minder dan 1.000.
Gemmeker blijft een raadselachtige persoon.
Hij sprak zelden met stemverheffing, deelde haast nooit straffen uit, en hij heette onomkoopbaar te
zijn. Hij stelde belang in de voorstellingen in het kamp en maakte na afloop grapjes met de artiesten.
Joodse tuinlieden kweekten bloemen speciaal voor hem en hij liet zich door Joodse artsen
en tandartsen behandelen.
Gemmeker liet een film
maken over Westerbork, die alles moest laten zien, de goede en het slechte kanten, van het
dagelijks leven in het kamp. Scènes uit deze film zien we vaak terug in documentaires over de
Jodenvervolging. Zeer tot de verbeelding spreekt de scène waarin een 9-jarig meisje dat vanuit
een veewagen naar buiten kijkt. Dit beeld is zo ongeveer symbolisch voor de Holocaust. Het
meisje, dat later bleek niet Joods te zijn maar een Roma, heette
Settela Steinbach. Zij stierf in
Auschwitz-Birkenau.
Op
12 april 1945, toen de geallieerden Westerbork naderden, droeg
Gemmeker het kamp over aan
Schlesinger. Er waren toen 876 gevangenen
in het kamp van wie 569 met de Nederlandse nationaliteit. De overigen behoorden tot verschillende
nationaliteiten of waren statenloos.
Gemmeker
werd na de oorlog door een Nederlandse rechtbank veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf. Als
verzachtende omstandigheid nam men in aanmerking dat hij "de Joden tijdens hun verblijf in het
kamp over het algemeen fatsoenlijk had behandeld".
Net als enkele andere doorgangskampen kende Westerbork zijn eigen
geldeenheid.
Bekijk ook onze pagina
Westerbork Vandaag!
Vught
|
Plattegrond van het kamp |
|
Chmielewski |
Kamp Vught, nabij
`s Hertogenbosch, de hoofdstad van de zuidelijke
provincie Noord-Brabant, was oorspronkelijk opgezet als
Schutzhaftlager voor Nederlandse
politieke gevangenen.
Eind 1942 werd het kamp overgenomen door het
WVHA (Wirtschaftsverwaltungshauptamt,
het administratieve hoofdkwartier van de afdeling economische zaken van de SS). Het kamp werd opgedoopt in
KL Herzogenbusch, en werd sindsdien gebruikt, zowel
als concentratiekamp voor politieke gevangenen alsook als doorgangskamp voor Joden.
Karl Chmielewski werd aangesteld als kampcommandant.
Chmielewski had eerder gewerkt in het concentratiekamp
KL Mauthausen/Gusen, en hij bracht uit dat kamp 80
Kapos
mee naar Vught. Anders dan in
KL Mauthausen/Gusen
kregen zij echter strikte orders mee om geen gevangenen te mishandelen. Ervaringen in
Westerbork hadden geleerd dat de deportaties veel
gemakkelijker waren uit te voeren wanneer men zich niet te buiten ging aan wreedheden.
Het kamp, 500 bij 200 meter, bestond uit 36 woonbarakken en 23 barakken om te werken. Om het
kamp was een afrastering aangebracht, bestaande uit twee hekken met prikkeldraad en in het midden
een gracht. Op elke 50 m rond het kamp stond een wachttoren. Buiten het kamp lagen de barakken
van de SS, een executieplaats en een fabriek van
Philips.
|
Grünewald |
|
Hüttig |
De eerste Joodse gevangenen arriveerden in Vught in
januari 1943. In mei was hun
aantal opgelopen
tot 8.684. Er zaten ook niet-Joodse gevangenen in het "
Schutzhaftlager"-gedeelte van het kamp.
De levensomstandigheden in het kamp waren erg slecht, al had een bezoek van
David Cohen van de Joodsche Raad wel een
gunstig effect. Vanaf
april 1943 werd een aantal mannelijke gevangenen te werk
gesteld buiten het kamp.
De meeste gevangenen moesten echter werken in het kamp zelf, in de barakken waar onder meer
kleding en bont werden verwerkt. De meest begeerde werkplaatsen waren die in de fabriek van
Philips, waar 1.200 gevangenen werk vonden. De onderneming eiste dat haar Joodse
arbeiders fatsoenlijk werden behandeld, elke dag een warme maaltijd kregen en gevrijwaard
bleven van deportatie. Dr
Arthur Lehmann werd in
oktober 1943 aangesteld als hoofd van de administratie van Joden in het kamp.
Hij zette zich bijzonder
in voor de gevangenen en verwierf daardoor grote populariteit. Een tijdlang werden er religieuze en
culturele activiteiten georganiseerd, en bestond er zelfs een school, maar de situatie verslechterde toen
Chmielewski in
oktober 1943 werd opgevolgd door
Adam Grünewald.
Grünewald werd op zijn beurt in
januari 1944
vervangen door
Hans Hüttig, doordat hij te
veel weerstand opriep door de te zware straffen die hij oplegde.
Op
5 juni 1943 werd door de Vughtse Kampleiding een
proclamatie uitgevaardigd. Twee transporten
zouden gestuurd worden naar speciale kinderkampen. Volgens de proclamatie moesten kinderen tot
3 jaar worden begeleid door hun moeder, kinderen tussen 3 en 16 door één van hun ouders.
Het speciale kamp was
Sobibor. De eerste trein,
met 1.750 mensen onder wie talloze zieke kinderen zonder begeleiding, kwam op
7 juni in
Westerbork aan. De volgende trein arriveerde
een dag later met 1.300 uitgeputte en vervuilde gevangenen, die onder luid geschreeuw en gescheld
uit de smerige goederenwagons waarin ze waren aangekomen, werden gesleurd en geslagen, regelrecht
naar de smerige goederenwagons die hen naar
Sobibor zouden brengen.
Op twee treinen na die rechtstreeks naar
Auschwitz gingen,
liepen alle transporten uit Vught via
Westerbork.
Het eerste transport naar
Westerbork vond plaats
eind
januari 1943, kort nadat het doorgangskamp in Vught was geopend. In
mei 1943 bereikte het
aantal geïnterneerden zijn hoogtepunt, waarna dat aantal gestaag terugliep, tot de ontmanteling
van het kamp op
3 juni 1944. De laatste groep op die dag gedeporteerden bestond
uit 517
Philips arbeiders, die het bedrijf niet had kunnen redden, maar zelfs in
Auschwitz kreeg deze groep een voorkeursbehandeling.
Zij werden te werk gesteld bij
Telefunken, op grond van een afspraak tussen
Telefunken
en
Philips. Desondanks overleefde het merendeel van deze groep het concentratiekamp niet.
Slechts 160 van hen keerden terug, tweederde van hen vrouwen en 9 kinderen.
Heden ten dage is een groot deel van het voormalige concentratiekamp Vught
in gebruik bij de Koninklijke Genie.
Barneveld
Een derde doorgangskamp was gevestigd in Barneveld, in de provincie Gelderland.
Tussen december
1942 en september 1943 werden ongeveer 700 Joden ondergebracht op Kasteel "De Schaffelaar" en
in het voormalig werkverschaffingskamp "De Biezen". Het waren voornamelijk op sociaal en cultureel
gebied vooraanstaande Joden, academici, advocaten, artiesten en dergelijke. De geïnterneerden
leidden een relatief bevoorrecht bestaan. Ze mochten hun eigen meubilair meebrengen, hoefden geen
zware arbeid te verrichten en ontvingen behoorlijke voedselrantsoenen. Het grootste probleem was het
gebrek aan privacy en het grote aantal mensen in de beperkte ruimte. Commandant van het kamp was
een voormalige Nederlandse legerofficier, die werd bijgestaan door 6 controleurs. Deze mannen werden
niet betaald uit de Nederlandse schatkist, maar uit een fonds waarin de geïnterneerden zelf moesten bijdragen.
Het kamp werd opgeheven op
29 september 1943. Ongeveer 680 gevangenen werden gedeporteerd naar
Westerbork, van wie er 22 tijdens het transport wisten
te ontsnappen. De "Barnevelders" hielden ook in
Westerbork
hun bevoorrechte status. Geen van hen werd op transport gesteld naar
Auschwitz. Zij kwamen als groep terecht in
Terezin (Theresienstadt).
Andere kampen
Er waren nog andere kampen waar Joden werden vastgehouden, doorgaans in afwachting van hun transport naar
Westerbork of
Vught.
Deze waren gevestigd in
Schoorl (prov. Noord-Holland), in
Amersfoort (prov. Utrecht) en in
Ommen (prov. Overijssel). Het ging hier meer om concentratie-
dan om doorgangskampen, en ze waren ook niet speciaal opgezet voor het gevangen houden van Joden,
hoewel er wel een aantal tijdelijk hebben vastgezeten. Het regime in deze kampen was veel harder dan dat in
Vught en zeker dat van
Westerbork. Elie Cohen, die een tijdlang gevangen zat in
Amersfoort, vergeleek zijn overgang van dat kamp naar
Westerbork met een, van de hel naar de hemel.
Foto’s: GFH
*
Plattegrond van Kamp Vught: Nationaal Monument Kamp Vught
Bronnen:
Gutman, Israel, ed.
Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
Hilberg, Raul.
The Destruction of the European Jews, Yale University Press, New Haven, 2003
Gilbert, Martin.
The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
Lee, Carol Ann.
Roses from the Earth: The Biography of Anne Frank, Penguin Books, London, 2000
Gill, Anton.
The Journey Back from Hell, Grafton Books, London 1988.
Dr. J. Presser,
Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse
Jodendom 1940-1945, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage 1965
J.C.H. Blom e.a..
Geschiedenis van de Joden in Nederland, Olympus, 1995
Dr. L. de Jong, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.
Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog, deel 8, Gevangenen en gedeporteerden, Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage,1978
© ARC (http://www.deathcamps.org) 2005