De Joden in Nederland kenden een lange en opmerkelijke geschiedenis. In de twaalfde eeuw wordt
er voor het eerst melding gemaakt van Joodse aanwezigheid, maar zij werden weer snel uit deze
streken verbannen. Tegen het einde van de
16e eeuw vestigden
zij zich opnieuw, met name in het
gewest Holland. Zij konden zich hier veilig voelen door de tolerante opstelling van de bevolking,
zelf overwegend protestant en nog maar net bevrijd van de wreedheden van de Spaanse Inquisitie.
De eersten die zich vestigden waren Portugese Marranen, Joden onder dwang bekeerd tot het
christendom, maar innerlijk trouw gebleven aan hun oude geloof. Zij voelden zich aangemoedigd hun
jood-zijn te praktiseren. Later vestigden zich ook veel asjkenazische Joden in de Nederlanden.
De Joden in de bevrijde noordelijke gewesten konden zich economisch en sociaal integreren in de
samenleving in een mate die elders in Europa nog honderden jaren op zich zou laten wachten.
In deze Gouden Eeuw van de Republiek der Verenigde Nederlanden legde de filosoof
Baruch Spinoza, geboren en opgegroeid in
Amsterdam, mede de basis voor het leerstuk van
de rechten van de mens. In
1796, onder druk van de Franse revolutionaire
bezettingsmacht, kregen
de Joden volwaardige burgerrechten. Joden konden daardoor in alle maatschappelijke sectoren
vooraanstaande posities bekleden. Aan de vooravond van de Duitse bezetting telde Nederland 140.000
Joden, 1,6% van het totale inwonertal. Dit aantal was mede het gevolg van 30.000 Joden die vanaf
1933 uit Duitsland, Oostenrijk en het protectoraat Bohemen en Moravië waren
gevlucht. Onder hen bevonden
zich
Otto Frank uit
Frankfurt am Main, zijn vrouw
Edith en hun dochters
Margoten
Anne.
De Joden hadden zich voornamelijk gevestigd in de steden, alleen al in
Amsterdam leefden er 75.000, onder wie de familie
Frank.
|
Seyss-Inquart |
|
Jodenbreestraat * |
In de vroege ochtend van
10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen.
Na het barbaarse bombardement op
Rotterdam en onder de dreiging dat dit lot meer Nederlandse
steden zou treffen, capituleerde het Nederlandse leger na 5 dagen. In paniek probeerden vele Joden het land te
ontvluchten. Enkelen slaagden erin via Frankrijk te ontkomen naar Spanje, Portugal of Zwitserland. 200 anderen
zochten hun heil in Engeland. De Duitsers installeerden een burgerbewind onder oppergezag van de SS. Aan het
hoofd stond een rijkscommissaris Dr
Arthur Seyss-Inquart.
Onder hem stonden 5 commissarissen-generaal, onder wie
Friedrich Wimmer
(binnenlands bestuur en justitie) en
Hans Albin Rauter
(commissaris-generaal voor openbare veiligheid en HSSPF). Deze mannen speelden de hoofdrollen bij het vernietigen
van de Nederlandse Joden.
|
Rauter * |
Hoewel de Nederlandse regering was gevlucht naar Engeland, bleef een efficiënt werkende ambtelijke dienst
achter, die aanvankelijk nauw samenwerkte met de Duitse bezetter.
Seyss-Inquart
beschikte echter over absolute macht. Hij handelde niet volgens instructies uit
Berlin maar op eigen initiatief. Hij maakte snel duidelijk wat zijn bedoelingen
waren. Zoals hij later schreef: "Joden zijn voor ons geen Nederlanders. Het zijn van die vijanden met wie wij noch
een wapenstilstand kunnen afspreken, noch vrede kunnen sluiten." Het duurde niet lang voor de eerste anti-Joodse
wetten van kracht werden. Per
5 augustus werd het ritueel slachten van dieren verboden.
Een decreet van
20 oktober
beval de registratie van alle door Joden of met Joods geld gedreven ondernemingen. Op
21 november werden alle Joodse
ambtenaren uit de openbare dienst ontslagen. Een ander decreet, van
10 januari 1941,
beval de
registratie door een volkstelling van alle Joden en personen met Joods bloed.
Uit de volkstelling bleek een aantal van 159.806 Joden, onder wie 19.561 geboren uit gemengde huwelijken.
|
Amsterdam, Joodse wijk * |
Net als in Duitsland, volgden andere discriminerende maatregelen in hoog tempo. Tal van beperkende
maatregelen werden van kracht, zoals de verbod op het betreden van openbare gelegenheden. Er werd een
avondklok ingesteld van 8 uur 's avonds tot 6 uur de volgende ochtend. Boodschappen mochten slechts
tussen 3 en 5 uur 's middags worden gedaan.
Joden mochten alleen van het openbaar vervoer gebruik maken als zij beschikten over een bijzondere
vergunning, en dan nog alleen als er voldoende plaats was. Joden werd de toegang ontzegd tot publieke
bijeenkomsten, musea, bibliotheken, markten, de effectenbeurs, en ze werden uitgesloten van de verplichte,
gelijkgeschakelde vakorganisaties voor journalisten, acteurs en musici. In
augustus 1941
werden de
Joodse studenten verwijderd van openbare scholen en universiteiten. In dezelfde maand werden alle Joodse
activa, incl. banktegoeden, contanten, obligaties, pand- en hypotheekrechten en kostbaarheden,
geblokkeerd. Joden mochten nog maar over ten hoogste 250 gulden per maand beschikken voor privé uitgaven.
Ten slotte werd met ingang van
3 mei 1942 elke Jood van 6 jaar en ouder verplicht een
gele ster op de linkerborst te dragen, met
daarop in zwarte letters het woord "Jood". Deze gele sterren waren gemaakt in het getto van
Lodz. Hoewel er in Nederland geen
getto’s bestonden, werd het aantal gebieden waar zij mochten wonen beperkt.
Zie de website van
"Het Parool" in de illegaliteit, destijds een
krant van het Nederlandse verzet.
|
Leden van de Joodsche Raad * |
|
Hoofdkantoor van de
Joodsche Raad |
In
december 1940 besloten de Joden een orgaan in het leven te roepen dat allerlei Joodse
organisaties vertegenwoordigde, de "Joodsche Coördinatie Commissie. Voorzitter was
Lodewijk Ernst Visser, in
1939 benoemd
tot President van de Hoge Raad, maar na de Duitse inval in
mei 1940 uit zijn functie gezet.
Op
12 februari 1941, na
vechtpartijen tussen Joden en leden van de NSB in de Jodenwijk van
Amsterdam, beval Stadtkommissar
Böhmcker, afgevaardigde van
Seyss-Inquart, de vorming van een Joodsche
Raad in de stad. Diamanthandelaar
Abraham Asscher
en hoogleraar klassieke talen
David Cohen werden
gezamenlijk voorzitter van dit nieuwe instituut, waarbij
Cohen
zorg droeg voor de dagelijkse gang van zaken. Visser was er diep van overtuigd dat de Nederlandse
overheid grondwettelijk verplicht was alle Nederlandse onderdanen te beschermen, met inbegrip van de
Joden. Toen in
juli 1942 de letter "J" werd gestempeld in de persoonsbewijzen
van de Joden, weigerde
Visser zo’n persoonsbewijs te accepteren. Hij
verzette zich ook fel tegen de draagplicht van de gele ster, en stelde zich later eveneens te weer
tegen de gedwongen verhuizingen uit verschillende gebieden in Nederland. Terwijl
Visser hartstochtelijk geloofde in het weigeren van
elke samenwerking met de Duitsers, meende
Cohen dat
de Joden geen keus hadden en wel moesten samenwerken, omdat de Duitsers het in bezet Nederland nu
eenmaal voor het zeggen hadden. Er volgde een kort, bits getoonzet conflict tussen de twee Joodse
organisaties, totdat in
oktober 1941 het gezag van de Joodsche Raad werd uitgebreid
naar heel Nederland,
en de Coördinatie Commissie werd ontbonden.
Visser bleef
pleiten voor een politiek van non-collaboratie, totdat hij werd gewaarschuwd dat hij op deze manier in een
concentratiekamp zou belanden. Drie dagen nadat hij een brief van deze strekking had ontvangen, overleed
Visser aan een hartaanval.
|
Bewaking Halvemaansbrug tijdens een razzia
* |
|
Duitse politie bij een politiebus in Nederland |
Na een ander gewelddadig incident in
Amsterdam, tussen
Joden en de Duitse politie, op
22 februari 1941, werden 389 jonge Joden opgepakt
en naar concentratiekamp
Buchenwald gestuurd, waar 50 van hen stierven binnen
drie maanden. De overlevenden werden overgebracht naar KZ
Mauthausen.
Als protest tegen dit bruut optreden van de Duitsers werd op
25 februari een algemene
staking uitgeroepen. Het
hele transportsysteem, grote fabrieken en alle openbare diensten werden stilgelegd. De staking breidde zich
aanvankelijk uit naar andere steden, maar werd drie dagen later door de bezetter gebroken. Om de Nederlanders
voor hun opstandig gedrag te straffen, werden aan drie steden zware boetes opgelegd: van 15 miljoen gulden aan
Amsterdam, 2,5 miljoen aan
Hilversum en een half miljoen aan
Zaandam. De staking zou fatale consequenties hebben voor
de Joden in Nederland. De Nederlanders realiseerden zich dat er geen enkel resultaat was geboekt, omdat de
Duitsers weigerden in hun behandeling van de Joden ook maar enige concessie te doen. Van hun kant besloten
de Duitsers, erkennend dat hun antisemitische politiek in Nederland geen steun kreeg van de bevolking, tot een
meer radicale benadering van het "Jodenvraagstuk".
Voorjaar
1941 werd de
Zentralstelle für jüdische Auswanderung (Centraal bureau
voor Joodse emigratie)
opgericht. Officieel stond
Willy Lages, het hoofd van de
SD in
Amsterdam, aan het hoofd, de dagelijkse leiding berustte bij
Ferdinand Aus der Fünten. De
Zentralstelle
was een verlengstuk van het
RSHA, afdeling IV B 4, die werd geleid door
Adolf Eichmann, en had tot doel alle Joden samen te brengen
opdat ze door IV B 4 konden worden gedeporteerd. Het bureau werd bemand door 20 Duitse en 100 Nederlandse
medewerkers. Twee mannen met ruime ervaring in het vermoorden van Joden, opgedaan in Oost-Europa, kregen
Nederland als werkterrein.
Erich Naumann werd hoofd van de
Sicherheitspolizei in
september 1943, hij werd in
juni 1944 opgevolgd door
Karl Schöngarth. De Joodsche Raad kwam onder het
gezag te staan van de
Zentralstelle. Eind
1941 werden dwangarbeiderskampen
opgericht, waarvoor de Joodsche Raad arbeidskrachten moest leveren.
Vanaf
januari 1942 werden Joden verplicht te vertrekken uit de provincies
en geconcentreerd, voornamelijk in
Amsterdam.
In
1939 was al een
kamp ingericht waar (meest illegale) vluchtelingen werden vastgehouden in
Westerbork, in het noordoosten van het land. Nu werden ook statenloze Joden
daar geïnterneerd. Een tweede kamp werd gevestigd in
Vught, in het zuiden. Vanaf
april 1943 was het
Joden verboden in Nederland ergens anders te wonen dan in
Amsterdam,
Westerbork of
Vught.
|
Wachten op de trein aan de Polderweg * |
|
Bestemmingen van de trein |
In de vooravond van vrijdag
26 juni 1942, de Sabbath was al begonnen, werd
Cohen ontboden op het kantoor van de
Zentralstelle, voor
een onderhoud met
Aus der Fünten en zijn adjunct
Karl Wörlein.
Cohen
kreeg te horen dat hele Joodse gezinnen onder politioneel gezag zouden worden gesteld en naar werkkampen in
Duitsland gestuurd. Hij moest de volgende ochtend een opgaaf doen van het aantal Joden dat de Joodsche Raad
dagelijks kon leveren. De dagen die volgden werd er tussen de Joodsche Raad en de
Zentralstelle druk onderhandeld
over deze aantallen, totdat de Duitsers op
14 juli bij een razzia meer dan 700
Joodse gijzelaars oppakten. Ze dreigden
hen naar
Mauthausen te sturen tenzij er zich onmiddellijk 4.000
Joden aanboden voor het transport naar de werkkampen in het Reich. Daags daarna vertrok het eerste transport en
werden de meeste gijzelaars weer vrijgelaten.
Een ooggetuige meldt:
"
Er ging het gerucht dat de Engelsen het
Centraal Station plat zouden gooien. Ze kwamen niet. Er zou een staking komen van
spoorwegpersoneel. Dat gebeurde niet. Er zou net op tijd een invasie beginnen. Niets daarvan. De communisten
zouden iedereen laten verdwijnen die op weg ging naar het station (Muiderpoort Station,
opvangterrein aan de Polderweg)."
Zij deden het niet. Het was de bezorging van een deportatie-oproep voor haar zus
Margot op
5 juli 1942 die de familie van
Anne Frank deed besluiten onder te duiken. Veel Nederlandse Joden deden hetzelfde.
|
Brief uit juni 1942 |
De "werkkampen" in Duitsland bestonden natuurlijk niet echt. De eerste 2.000 voornamelijk Duitse Joden
werden naar
Auschwitz-Birkenau gestuurd, waar ze op
17 juli 1942 aankwamen: 1.251 mannen en 300 vrouwen kregen een kampnummer
ingetatoeëerd en werden in het kamp opgesloten. De overige 449 gedeporteerden, onder wie alle kinderen, bejaarden
en zieken, werden vergast. De
treinen begonnen met regelmaat naar het
oosten te vertrekken.
Rauter kon
Himmler
op
24 september 1942 rapporteren dat al 20.000 Joden waren gedeporteerd uit Nederland naar
Auschwitz, en dat de voorbereidingen voor de resterende
120.000 op schema lagen.
De verzamelplaats voor de Joden uit
Amsterdam was de Hollandsche
Schouwburg, in
oktober 1941 omgedoopt in
Joodsche Schouwburg. Daar konden meer dan 1.000 mensen worden vastgehouden.
Westerbork werd het belangrijkste doorgangskamp voor de
deportaties. Tot
september 1942 was
SS-Sturmbannführer
Deppner
kampcommandant. Hij werd opgevolgd door
SS-Obersturmführer Dischner.
Van eind 1942 tot 1944 stond het kamp onder leiding van
SS-Obersturmführer
Gemmeker.
De eerste commandant van
Vught, dat officieel KL
Herzogenbusch ('s-Hertogenbosch) heette en oorspronkelijk
diende als Schutzhaftlager voor Nederlandse politieke gevangenen, was
SS-Hauptsturmführer
Chmielewski. Hij werd opgevolgd door
SS-Sturmbannführer
Adam Grünewald en daarna
SS-Hauptsturmführer
Hans Hüttig. Op twee transporten na, die rechtstreeks naar
Auschwitz gingen, reden de treinen uit
Vught via
Westerbork.
Wegens personeelsgebrek bij de politie werd voor handhaving van de orde in beide kampen een beroep
gedaan op leden van het Nederlandse SS Wachtbataljon Noordwest. Vanaf
6 augustus 1942
werd een Nederlands
politiebataljon onder bevel van
Sybren Tulp ingezet om in
Amsterdam Joden op te pakken. Aan het Duitse plan voor de
vernietiging van de Joden werd ruimhartig bijgedragen door de Nederlandse burgerbevolking. Enkele
uitzonderingen daargelaten, werkten de gemeentelijke administraties, het spoorwegpersoneel en de politie
mee aan razzia’s en deportaties.
Een overlevende,
Selma Wijnberg, getuigt:
"
In 1942 werd ik met mijn familie gearresteerd en opgesloten in
Westerbork.
Wij waren met 8.000 gevangenen, en de Duitse bevelvoerders lieten ons weten dat we zouden worden ingezet in
werkkampen in Polen of in de Oekraïne. We moesten schoenen, kleding en proviand meenemen..."
De deportaties naar
Auschwitz gingen door in
1942 en
begin 1943. Op
2 maart 1943 vertrok het eerste transport uit Nederland naar
Sobibor, waar het op
5 maart aankwam.
Himmler had in
februari 1943 het
hoofdkwartier van de Aktion Reinhard
bezocht, alsmede de kampen
Sobibor en
Treblinka;
Sobibor op
12 februari. De kampen bleken nagenoeg in
onbruik. Dat gaf
Himmler
aanleiding het bevel af te kondigen dat de transporten uit Nederland voortaan naar
Sobibor moesten gaan, en die uit Bulgarije,
Macedonië en Thracië naar
Treblinka. Hij besloot tevens dat de
Aktion Reinhard zijn opdracht had
vervuld.
Sobibor en
Treblinka
werden gesloten nadat de laatste gedeporteerden waren geliquideerd, en het tastbare bewijs voor deze misdaden
was verwijderd.
|
Vertrek uit Westerbork * |
Tussen 5/6 maart en 23 juli 1943 arriveerden
19 treinen uit Nederland in
Sobibor, na een reis van zo’n drie dagen, met in totaal
34.313 Joden. Het eerste transport werd uitgevoerd met een personentrein, daarna gebruikte men
veewagens. Eén transport bracht 1.266 kinderen.
Enkele gedeporteerden kregen werk te doen in het kamp zelf, anderen werden naar werkkampen in de
directe omgeving gestuurd. Maar de grote meerderheid van de aangevoerde mensen werd binnen twee
uur na aankomst gedood. Zij wisten niet wat hun te wachten stond.
Selma Wijnberg schreef, toen zij nog in
Westerbork verbleef:
"
Er kwamen brieven uit Wlodawa die het leven daar
beschreven als aangenaam. Later begreep ik dat dit gelogen was, en dat de gevangenen werden gedwongen
voorgedrukte ansichtkaarten te ondertekenen. De naam "Sobibor"
kwam in onze berichten nooit voor. In maart 1943 waren we op weg naar Polen.
Velen van ons hoopten daar
hun familie terug te zien. Zieke Joden werden onderweg geholpen, Duitse verpleegsters deelden medicijnen uit.
Wij kwamen aan in Sobibor op 9 april. De mannen moesten
zich direct nadat de trein was aangekomen, uitkleden. Daarna werden ze naar kamp nummer 3 gevoerd.
De vrouwen moesten langs een pad met naaldbomen naar een barak lopen. Ze moesten zich uitkleden en
hun haar werd afgeschoren. Een Duitser koos 28 vrouwen uit om in kamp 2 te werken. Ik herinner mij de SS-er
Wolf, die naakte kinderen op weg naar de gaskamers nog
snoepjes gaf en een bemoedigend klopje op hun hoofd. "Kom op kinderen, het komt allemaal goed," placht hij te
zeggen."
Leon Felhendler, die gevangen zat in
Sobibor, schreef over de aankomst van de transporten uit
West-Europa.
"
Deze transporten werden heel anders behandeld. Zij kwamen aan in personentreinen.
Het "Bahnhofkommando" (de dwangarbeiders op het aankomstplatform) hielpen hen hun bagage te dragen
naar een speciale barak bij het station. Het bedrog ging zo ver dat men een reçu kreeg voor de ingeleverde
bagage. Op het plein stond een tafel die speciaal bedoeld was om brieven naar huis te sturen. SS-ers gaven de
gevangenen opdracht te schrijven dat zij in Wlodawa waren en de
geadresseerden te vragen of ze hun in Wlodawa een brief terug
wilden sturen. Soms werden dergelijke brieven inderdaad beantwoord."
Een andere overlevende,
Ilana Safran (Ursula Stern-Buchheim),
die de opstand in
Sobibor overleefde en zich later aansloot
bij de partizanen, getuigde:
"
In Vught waren veel Joodse gezinnen en veel kinderen. Later
werden we overgebracht naar Westerbork. In april 1943
vertrokken we naar Polen. De reis naar Polen was verschrikkelijk, de gevangenen uit de westelijke landen
geloofden dat we naar een werkkamp gingen. Toen we aankwamen in Sobibor
werden we geselecteerd – jonge meisjes moesten aan de ene kant gaan staan, de anderen, inclusief de kinderen,
gingen naar de gaskamers."
Thomas Toivi Blatt, die
Sobibor overleefde,
beschreef hoe hij twee Nederlandse meisjes van 15 uit
Scheveningen had geholpen,
die de eerste selectie hadden overleefd. Zij vroegen waar ze waren en in welke barak hun vader en moeder zaten.
Wanneer konden ze hun familie weer zien?
Blatt was niet in staat ze de waarheid
te vertellen. De volgende avond vroeg hij hen wat ze in Nederland te horen hadden gekregen:
"
Ze vertelden ons dat we verplaatst zouden worden tot het einde van de oorlog."
"En dat geloofden jullie?"
"Waarom niet? Zelfs de Nederlandse bewakers en de Joodse instanties zeiden dat. We kregen kaartjes,
gestuurd door mensen die vóór ons op transport waren gesteld."
Blatt dwong zichzelf hen de werkelijkheid te onthullen.
"
Luister, jullie zien je vader of je broer nooit meer terug, en jullie komen hier zelf
ook niet levend vandaan. Dit is
Sobibor, een dodenfabriek. Echt waar, ik ben niet gek.
Geloof me alsjeblieft. De stank komt van lijken die dagenlang in de brandende zon hebben gelegen, tot ze
worden verbrand. Het vuur dat je ziet komt van dat verbranden. Op deze plaats worden Joden vergast en verbrand."
De meisjes kwamen niet terug.
Dov Freiberg, gevangene in
Sobibor vanaf het begin, getuigde tijdens het proces tegen
Eichmann van een bijzonder beangstigende gebeurtenis:
"
Er was een kapitein uit Nederland, een Jood. Hij stond aan het hoofd van een organisatie,
een geheime organisatie
er groeide iets van contact tussen deze Hollander en de Oekraïnse bewakers. Een samenzwering om in opstand te
komen. Op een dag, op het appèl, haalden ze hem naar voren, die Hollander, en begonnen hem te ondervragen.
"Wie waren jouw handlangers?" De man doorstond martelingen en eindeloze slagen, maar hij zei geen woord.
De Duitsers zeiden dat als hij zijn mond niet opendeed, zij het hele Nederlandse blok naar Kamp III zouden
sturen en iedereen voor zijn ogen zouden onthoofden. Hij antwoordde: "Jullie doen maar waar jullie zin in hebben,
uit mij krijgen jullie geen woord." En ze gaven het Nederlandse blok opdracht om te vertrekken, allemaal, zo’n
70 mensen, naar Kamp III. De volgende dag hoorden we dat de Duitsers woord hadden gehouden. Ze hadden
de mensen onthoofden. Ja, hun kop eraf."
De Nederlandse kapitein heette
Joseph Jacobs. Sommige bronnen
melden dat bij deze gebeurtenis 72 mensen omkwamen door vergassing. Volgens nog weer anderen zijn ze doodgeschoten.
De deportatie van Joden uit Nederland naar
Auschwitz en
andere kampen ging vrijwel tot aan de bevrijding door. Aan de vooravond van het Joodse Nieuwjaar,
29 september 1943, werd het restant van de Joodse bevolking van
Amsterdam,
zo’n 2.000 mensen, afgevoerd naar
Westerbork. Onder hen de
leiders en hoge functionarissen van de Joodsche Raad, inclusief
Asscher
en
Cohen.
Asscher
werd op transport gesteld naar
Bergen-Belsen,
Cohen naar
Terezin (Theresienstadt). Beiden overleefden de oorlog. Bij terugkeer naar
Nederland werden ze aangeklaagd
door de naoorlogse Nederlandse regering wegens samenwerking met de vijand. Na onderzoek werden de
beschuldigingen geseponeerd. Maar een tribunaal handelend uit naam van de Joodse gemeenschap verklaarde
beide mannen schuldig, en zij werden van iedere deelname aan Joodse gemeenschapsactiviteiten uitgesloten.
In
1950 werd het vonnis tegen
Cohen vernietigd,
maar hij vertoonde
zich nooit meer in het Joodse openbare leven.
Asscher weigerde
de bevoegdheid van het tribunaal te erkennen en verbrak alle banden met de Joodse gemeenschap. Na zijn dood werd
hij op een niet-Joods kerkhof begraven.
Op
3 september 1944 vertrok de laatste trein uit Nederland naar
Auschwitz,
met 1.049 Joden. 549 werden direct na aankomst vergast. In totaal zijn meer dan 60.000 Nederlandse Joden naar
Auschwitz gedeporteerd, van wie iets meer dan duizend de
oorlog overleefden. Van de ruim 34.000 die naar
Sobibor werden
gedeporteerd, kwamen er nog geen 20 terug. Ongeveer 1.750 Nederlandse Joden zijn gedeporteerd naar
Mauthausen. Van hen overleefde er slechts één. In totaal
zijn 107.000 Joden uit Nederland gedeporteerd, van wie circa 102.000 zijn vermoord. Waarschijnlijk zijn er
daarnaast zo’n 2.000 omgekomen in Nederland zelf, door moord, zelfmoord of ontberingen. Daarmee heeft de
bezetting een to geëist van bijna 3/4 van alle Joodse inwoners in
mei 1940,
naar verhouding de hoogste verliezen
van heel West-Europa. Hoe heeft dit kunnen gebeuren in een land dat bekend stond om zijn verdraagzaamheid
en mededogen? Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Er zijn vele mogelijke oorzaken aangedragen, maar zij zijn
geen van alle helemaal bevredigend. De Nederlanders troffen het niet dat hun bezetters werden bestuurd door
fanatieke Oostenrijkse nazi’s. De efficiëntie van de Nederlandse ambtelijke diensten maakte de situatie
nog erger. Het landschap, zonder bergen of wouden, maakte het Joden moeilijk om zich te verbergen. En omdat
zij geconcentreerd in de steden leefden, werden ze een gemakkelijk doelwit voor vervolging. De Joodse leiders
kozen voor een beleid van samenwerking met hun vervolgers dat dicht in de buurt kwam van collaboratie. En ongewild
droeg de verzuilde Nederlandse samenleving, met zijn naar religie en levensovertuiging gevormde partijen, vakbonden,
scholen, clubs en maatschappelijke organisaties met zelfbestuur in eigen kring, bij tot de katastrofe. Op hetzelfde
moment dat de Joden door de Duitsers uit het openbare leven werden verbannen, raakten zij afgesneden van gevestigde
ondersteunende instellingen. Al deze factoren droegen waarschijnlijk bij tot een noodlottig resultaat.
|
Fritz Pfeffer * |
|
Anne Frank * |
Gezegd moet ook worden dat die Nederlandse Joden die in Nederland de oorlog overleefden,
dit slechts te danken hadden aan de moed en het mededogen van hun niet-Joodse landgenoten.
Anne Frank, haar familie en de anderen die
ondergedoken zaten in de aanbouw van
263 Prinsengracht, Amsterdam,
konden het ruim twee jaar durend verblijf in hun schuilplaats alleen uithouden door de medemenselijkheid
van anderen. Toch werden de
Franks tenslotte
bijna zeker verraden door een Nederlandse burger. Van de 8 mensen die in het Achterhuis zaten
ondergedoken, overleefde alleen vader
Otto Frank. Edith Frank stierf in
Auschwitz op
6 januari 1945 van honger en uitputting.
Hermann van Pels werd vergast in
Auschwitz op
6 september 1944.
Auguste van Pels werd achtereenvolgens getransporteerd
naar
Auschwitz, Bergen-Belsen, Buchenwald,
Theresienstadt, en tenslotte naar een onbekende bestemming waar ze nog
vóór het einde van de oorlog op
8 mei 1945 overleed.
Peter van Pels verliet
Auschwitz op
16 januari 1945 met een dodenmars die
eindigde in
Mauthausen, op welke plaats hij op
5 mei 1945
overleed. Fritz Pfeffer werd van
Auschwitz naar
Sachsenhausen gestuurd en van daar naar
Neuengamme. Hij stierf op
20 december 1944.
Margot en
Anne Frank werden
eind oktober 1944 op transport
gesteld van
Auschwitz naar
Bergen-Belsen. Samen overleefden ze de
verschrikkingen, totdat medio of
eind maart 1945
Margot overleed,
verzwakt door typhus en als gevolg van een val uit haar kooi in haar slaap.
Anne, die eveneens leed aan typhus, was wanhopig
door de dood van haar zusje; ze stierf een paar dagen later. Ze was nog geen 16 jaar. Twee of drie weken
later bevrijdde het Britse leger
Bergen-Belsen.
Seyss-Inquart werd berecht door het Internationale
Militaire Tribunaal van
Nürnberg en schuldig
bevonden aan misdaden tegen de vrede, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Het werd ter
dood veroordeeld en opgehangen in
1946. Rauter kwam voor een Nederlands hof en
werd geëxecuteerd in
1949.
Aus der Fünten werd ter door veroordeeld in
Nederland, welke straf werd omgezet in levenslange gevangenisstraf. Hij kreeg gratie in
1989.
Lages werd tot levenslang veroordeeld maar om
gezondheidsredenen vrijgelaten in
1966. Hij stierf 5 jaar later. Twee anderen
die schuldig waren
verklaard aan oorlogsmisdaden in Nederland,
Joseph Johann
Kotälla en
Franz Fischer, werden
samen met
Aus der Fünten en
Lages opgesloten in de strafgevangenis van
Breda. Zij werden bekend als de "Vier van Breda".
Kotälla stierf in de gevangenis in
1979,
Fischer kreeg amnestie tegelijk met
Aus der Fünten. De vrijlating van drie van de
"Vier van Breda" leidde tot protesten en demonstraties door veel Nederlanders.
Naumann werd ter dood veroordeeld door een Amerikaans
militair tribunaal en geëxecuteerd in
1951. Evenzo had een Britse rechtbank in
1946 Schöngarth al ter dood veroordeeld.
Bezoek ook onze pagina
Doorgangskampen in Nederland
The Central Database of Shoah Victims' Names
(Yad Vashem)
Dutch Jewish Genealogical Research and In Memoriam Database:
Dutch Jewish Genealogical Data Base
Dutch Jewish In Memoriam Data Base
Foto's: GFH
*
Bronnen:
Hilberg, Raul.
The Destruction of the European Jews, Yale University Press, New Haven, 2003
Hilberg, Raul.
Perpetrators Victims Bystanders, Harper Collins, New York, 1993
Gutman, Israel, ed.
Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
Gilbert, Martin.
The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
Gilbert, Martin.
Atlas of the Holocaust, William Morrow and Company, Inc, New York, 1993
Dawidowicz, Lucy S.
The War Against the Jews, Bantam Books, New York, 1979
Blatt, Thomas Toivi.
From The Ashes Of Sobibor, Northwestern University Press, Evanston Illinois,1997
Arad, Yitzhak.
Belzec, Sobibor, Treblinka - The Operation Reinhard Death Camps, Indiana University Press,
Bloomington and Indianapolis, 1987
Lee, Carol Ann.
Roses from the Earth: The Biography of Anne Frank, Penguin Books, London, 2000
Frank, Anne.
The Diary Of A Young Girl – The Definitive Edition, Viking, London, 1997.
Novitch, Miriam, ed.
Sobibor Martyrdom and Revolt, Holocaust Library, New York, 1980
© ARC 2005