|
Luchtfoto |
Het vernietigingskamp in Treblinka lag in het noordoosten van het
Generalgouvernement. Het kamp was
gebouwd in de dunbevolkte streek bij
Malkinia Gorna, een knooppunt
op de spoorlijn
Warschau - Bialystok, 4 km ten NW van het dorp
Treblinka en zijn stationnetje. De gekozen locatie was goed verborgen in de dichte bossen. In
In 1941 was vlak in de buurt een strafkamp gevestigd geweest dat
Treblinka I heette. In dit strafkamp zaten Polen en Joden gevangen,
die in steengroeven brokken uithakten ter versterking van de grens tussen Duitsland en de Sowjet Unie.
|
Brief van Eberl, de eerste Kampcommandant |
Het vernietigingskamp maakte deel uit van
Aktion Reinhard; de
bouw startte eind mei / begin juni 1942.
De aannemers waren de Duitse bouwbedrijven
Schönbronn (
Leipzig),
Schmidt-Münstermann en
Deutsche Seil- und Drahtfabrik (
Freiberg / Sachsen)
[
#1 //
#2].
Treblinka was gereed voor gebruik op
22 July 1942. Joden uit
Warschau en steden in de buurt, maar ook gevangenen uit Treblinka I werden ingezet
om het werk af te maken. Het geheel stond onder leiding van
SS-Hauptsturmführer
Richard Thomalla, de bouwkundige van
Aktion Reinhard.
Rudolf Höss, de commandant van Auschwitz,
bezocht Treblinka in het
voorjaar van 1942.
Getuige
Lucjan Puchala herinnert zich:
"
In het begin wisten we niet waarom we dat zijpad moesten aanleggen.
Pas toen we klaar waren maakte ik uit gesprekken tussen Duitsers op dat het pad zou leiden naar een Jodenkamp.
Het werk duurde twee weken en was klaar op 15 juni 1942. Tijdens de aanleg
van het pad ging het grondwerk gewoon door.
De SS-ers en de Oekraïense opzichters doodden elke dag een paar dozijn mensen. Als ik vanaf de plaats
waar ik werkte keek naar waar de Joden aan het werk waren, zag ik overal lijken liggen. De aangevoerde
arbeiders waren gewend diepe greppels te graven en verschillende typen barakken te bouwen. Van één weet ik
dat die gebouwd was van bakstenen en beton, later hoorde ik dat daarin kamers waren waarin mensen werden vernietigd."
|
Het Perron |
De eerste kampcommandant was de Oostentijkse
SS-Obersturmführer
Irmfried Eberl, die eerder had gewerkt in
Bernburg, één van de zes centra van het euthanasieprogramma T4. In
augustus 1942 werd hij vervangen door
SS-Obersturmführer
Franz Stangl, tot dan commandant van het vernietigingskamp
Sobibor. Twintig tot 30 Duitse en Oostenrijkse SS-ers (van wie de
meesten afkomstig waren uit het euthanasieprogramma) werden bijgestaan door 90-120 Oekraïense bewakers.
Sommige Oekraïeners kregen andere taken, zoals het bedienen van de apparatuur in de gaskamers.Onder hen
waren de beruchte
Ivan Marchenko en de minder bekende
Nikolay Shaleyev. De meeste Oekraïeners waren Sowjet
krijgsgevangenen die vrijwillig dienst hadden genomen bij de Duitsers, en die voor hun taken waren opgeleid in het
trainingskamp
Trawniki. Sommige van hen hadden Duitse voorouders, z.g.
Volksdeutsche, zij werden bij voorkeur aangesteld als pelotons- of ploegleider.
Tussen de 700 en 1.000 Joodse gevangenen verrichtten handarbeid, waaronder hulp bij het vernietigingsproces. Ook
moesten gevangenen takken snijden voor de camouflage van de prikkeldraadafrasteringen. De gevangenen werden voor
werk geselecteerd uit binnenkomende transporten. Na enkele dagen werden ze gedood en vervangen door nieuw aangekomenen.
In
september 1942 voerde
Stangl een permanent
commando in van Joodse gevangenen. Sommigen moesten de treinwagons leegruimen (“
Bahnhofkommando”), anderen werkten op
de “uitkleedplaats”, de “sorteerplaats”, de gaskamers en bij de massagraven.
Op
Kerstmis 1942, gaf
Stangl opdracht tot de
bouw van een namaak spoorwegstation. Een klok met geschilderde cijfers die steeds op 6 uur stond, loketten en allerlei overzichten
met vertrektijden en pijlen die de verbindingen aangaven ("Naar
Warschau",
"Naar
Wolkowice" en "Naar
Bialystok"),
werden geverfd op de voorgevel van de sorteerbarakken. Het doel hiervan was de nieuw aangekomen slachtoffers te laten geloven
dat zij in een doorgangskamp waren aangekomen. Om de verblijfskwartieren van de SS zo aangenaam mogelijk te maken, werden daar
een dierenpark en een
Biergarten aangelegd.
Ook werd naar het kamp een aftakking van het spoor aangelegd, die liep vanaf het nabij gelegen station, waar
Franciszek Zabecki stationschef was. Binnen het kamp werden enorme kuilen gegraven
om te worden gebruikt als massagraven.
Het kamp was opgezet in de vorm van een onregelmatige rechthoek van 400 bij 600m. Het was omgeven door een omheining
van prikkeldraad waartussen boomtakken waren gevlochten om het aan het zicht van buitenaf te onttrekken. Later werd
daarbuiten nog een tweede omheining aangelegd, bestaande uit prikkeldraad en anti-tankobstakels (z.g. Spaanse paarden).
Op elke hoek van het kanp stond een 8m hoge wachttoren, verder stonden er torens in het deel waar de feitelijke vernietiging plaatsvond.
Het kamp was verdeeld in drie zone’s van ongeveer gelijke grootte: de verblijven van de SS en de Oekraïeners, het
opvangkamp (
Auffanglager) en de vernietigingszone (
Totenlager). Het woondeel en het opvangkamp noemde
men wel het “Lage Kamp”, de vernietigingszone het “Hoge Kamp”. Het woongedeelte lag in het NW deel van het kamp.
Het bevatte de verblijven van de Duitse SS en het Oekraïense personeel, en daarnaast gebouwen in gebruik voor het
bestuur van het kamp: kantoren, een ziekenboeg, winkels en ateliers. Het toegangshek van het kamp lag in het NW
deel, vlakbij het spoor. Later kwam er een meer officiële poort, bestaande uit twee houten pilaren, elk versierd met
een bloem van metaal, en daarbovenop een dakje dat rustte op de pilaren. ‘s Nachts was de poort verlicht. Oekraïeners
en SS-ers hielden de wacht bij de poort en bij het wachthuis. Op een bord bij de ingang stond te lezen "
SS-Sonderkommando Treblinka".
|
Invalide Man |
Een vierkant van 100 x 100 m was met prikkeldraad afgescheiden van de rest van het kamp. Het bevatte
drie barakken in een U-vorm. Hier sliepen de Joodse gevangenen die in het Lage Kamp werkten. Aan de andere
kant van de appèlplaats van dit gedeelte was de latrine, overdekt met een rieten dak.
De
transporten arriveerden bij de ontvangstzone in het ZW deel
van het kamp. In dit deel lagen de spoorlijn en het 200 m lange perron, alsook het namaak stationsgebouw. Het spoor
passeerde een houten hek, omwikkeld met prikkeldraad waardoorheen boomtakken waren gevlochten.
Het
Lazarett, een kleine executieplaats, lag ook in dit gedeelte. Zij
die te ziek of te zwak waren om zelf de gaskamers te bereiken, kinderen zonder begeleiding en de mensen die
tijdens het transport gewond waren geraakt, werden meegenomen naar een omsloten gedeelte waar, op een houten
gebouwtje, een Rode Kruis vlag wapperde. Na het uitkleden in de wachtkamer kregen zij een nekschot en gooide
men hen in een kuil waarin permanent een vuur brandde.
Langs het perron stonden twee grote barakken waar de bezittingen van de slachtoffers werden gesorteerd. Ten noorden
van deze pakhuizen lag het “Stationsplein”. Ten oosten van dit gebied lag, afgezet door een hek, de uitkleedplaats
(
Entkleidungsplatz). Hier werden de mannen gescheiden van de vrouwen en kinderen. Hier stonden twee
grote barakken, de noordelijke waar de vrouwen zich uitkleedden en waar hun haar werd afgeknipt, en de zuidelijke,
die aanvankelijk werd gebruikt als slaapplaats voor de mannelijke gevangenen. Later werd deze barak gebruikt als
opslagloods voor goederen. De mannelijke slachtoffers moesten zich in de open lucht uitkleden, tussen de barakken.
|
Geestesziek Meisje |
De vernietigingszone (ongeveer 200 x 250 m) waar de massamoorden werden voltrokken, bevond zich in het
ZO deel van het kamp. Dit terrein was volledig afgegrendeld van de rest van het kamp, door een hek met prikkeldraad,
gecamoufleerd met boomtakken en door een hoge aarden wal, om inkijk van buitenaf te verhinderen. De gaskamers
bevonden zich hier, in een langwerpig bakstenen gebouw. Tijdens de eerste fase van het kamp waren er drie
gaskamers, net als
de eerste gaskamers in
Sobibor. In een aangebouwde ruimte aan de achterkant stond een
motor, die het giftige koolmonoxide gas door buizen naar de gaskamers bracht.
Daar stond tevens een generator die het hele kamp van electriciteit voorzag.
Getuige
Jan Sulkowski, een Poolse gevangene uit het werkkamp in Treblinka,
die er van
19 mei tot de zomer van 1942 verbleef, herinnert zich:
"
SS-ers zeiden dat het een badhuis was. Pas later, toen de bouw bijna voltooid was,
drong het tot mij door dat het een gaskamer moest worden. Wat daar op wees was een speciale dikke stalen deur met
rubberen isolatie, te sluiten met een grendel en gevat in een ijzeren frame, en ook het feit dat in één van de ruimten
een motor was geplaatst, waarvandaan drie afvoerpijpen door het dak leidden naar de andere 3 ruimten van het
gebouw. Een specialist uit Berlijn kwam de tegels zetten en hij vertelde
mij dat hij elders al eerder zulke kamers had gebouwd.”
|
Wegdragen van lijken |
Aan de oostelijke kant van de gaskamers en daar dichtbij in de buurt waren enorme kuilen gegraven om de lijken
in te verbranden. Een aantal van deze kuilen waren ongeveer 50 m lang, 25 m breed en 10 m diep.Ze waren gegraven
door een machine uit de groeve van het werkkamp Treblinka I. Aanvankelijk werden de lichamen naar de kuilen
gebracht met lorries die door het
Sonderkommando over een smalspoor werden geduwd. Dit systeem bleek
echter onpraktisch en daarom droeg men de lichamen voortaan op brancards.
Aan de ZO kant van de gaskamers waren twee aan elkaar gekoppelde barakken, omgeven door een afzetting
met prikkeldraad, neergezet voor het
Sonderkommando. In de barakken was een keuken aanwezig,
een toilet en later kwam er een washok bij. In het midden van de vernietigingszone stond een wachttoren en
een bewakershuis.
|
Schoenen uit! |
Van de uitkleedplaats in het Lage Kamp naar de vernietigingszone liep de “sluis”. Dit pad, 80-90m lang en ongeveer 4m breed,
was omgeven door een gecamoufleerde schutting met prikkeldraad. De Duitsers noemden dit de
Himmelfahrtstraße
(Hemelvaartstraat). Hij begon achter de uitkleedbarak voor vrouwen en liep eerst in oostelijke en daarna in zuidelijke
richting naar de gaskamer. De naakte Joden werden over dit pad gedreven naar het gebouw met de gaskamers.
De treinen die binnenkwamen bestonden uit 50 tot 60 veewagens met daarin zes- tot zeven-duizend mensen.
Nadat de treinen het knooppunt
Malkinia Gorna, waren gepasseerd, reden ze over de
rivier de Boeg en stopten ze bij het station van het dorp Treblinka.
Elk transport werd verdeeld in moten van 20 wagons, die door een lokomotief op het zijspoor werden geduwd
dat naar het kamp leidde. De overige wagons bleven wachten op het station.
Bij het binnenrijden van elk transport, namen de Oekraïeners en SS-ers hun posities in op het perron en in
het ontvangstgedeelte van het kamp. Zodra de wagons stopten, werden de deuren een voor een geopend door
het
Bahnhofkommando (Kommando Blau), en gaven de SS-ers de Joden bevel uit te stappen.
Oscar Strawczynski:
"
We rennen zo snel we kunnen naar buiten om de knallende zwepen te ontwijken,
en we staan op een lang, smal perron vol mensen. Allemaal bekende gezichten, - buren en kennissen. Er hangt
zoveel stof dat de zon erdoor verduisterd wordt. Een stank van verschroeiend vlees beneemt je de adem.
Onwillekeurig valt mijn blik op de bergen kleding, schoenen, beddegoed en allerlei andere spullen, die boven de
schutting uitsteken. Maar er is geen tijd om daarover na te denken. De dichte massa mensen wordt door de
poort geduwd en geslagen…”
Daarna vertelde een SS officier tegen de nieuw aangekomenen dat zij zich bevonden in een doorgangskamp,
vanwaaruit zij zouden worden doorgestuurd naar verschillende werkkampen, maar dat zij omwille van de hygiëne
eerst moesten douchen en hun kleding laten ontluizen. Alle geld en kostbaarheden moesten bij bewaarders worden ingeleverd
en zouden hun worden teruggegeven na het douchen. Vervolgens moesten de Joden zich begeven naar de “deportatie plaats”.
|
Strontmeester |
Bij het betreden van de “uitkleedplaats” kregen de mannen te horen dat zij naar de rechterkant moesten gaan
om zich uit te kleden, en de vrouwen en kinderen naar links. Onder toezicht van het “Rode Kommando” moest
deze verplaatsing in ijltempo gebeuren, waartoe de bewakers de slachtoffers toeschreeuwden en sloegen. Vanaf de
herfst van 1942 werd de vrouwen hun haar afgeknipt achter een schot aan het
einde van hun uitkleedbarak. Daarna gingen de naakte slachtoffers de “sluis” in die leidde naar de gaskamers.
Volgens sommigen werden de vrouwen en kinderen eerst vergast en moesten de mannen wachten op de “uitkleedplaats”.
Volgens andere bronnen was de volgorde andersom. Het kan zijn dat dit afhing van het soort transport.
Oscar Strawczynski:
"
Maar daar, op die verdrietige plek, is geen plaats voor angst of gevoelens. Ik heb
nauwelijks de tijd om mijn vrouw de zorgvuldig verborgen deken te geven voor de kinderen. De hand van een bruut grijpt
mijn schouder en naar de andere kant van het veld geslingerd. Het lukt me om bij mijn lieve vader te blijven. Het
veld staat vol mensen. Aan de ene kant de vrouwen met de kleine kinderen, aan de andere kant de mannen, gedwongen
op hun knieën. In het midden staan SS-ers, gewapende Oekraïeners en een groep van ongeveer veertig
mannen met rode armbanden. Dit zijn Joden, het “Rode Kommando”. In de kamptaal van Treblinka worden zij
“Chevra Kedisja” (Firma Afscheid) genoemd.
De meest opvallende aanwezige op het veld is een Duitse officier, een stevige kerel met een korte baard, gezeten op een
prachtig bruin paard. Hooghartig laat hij zijn paard rondstappen, in het midden van het veld. Op zeker moment wendt
hij zich tot de geknielde mannen en brult “Vaklui naar voren!” Een aantal handwerkslieden stapt naar voren.
Maar de meesten worden teruggestuurd. Slechts een paar worden apart gezet op een plek waar een SS-er een verdere
selectie uitvoert en de overgebleven mannen in drie groepen verdeelt. Ik zit op mijn knieën naast mijn vader.
Mijn hoofd is helemaal leeg. Ik voel niets en ik denk niets. Ik zeg zelfs niets tegen mijn vader.”
Zodra de gaskamerdeuren achter de slachtoffers waren gesloten, werd de motor gestart en werd het CO-gas naar
binnen gepompt. Binnen 20-30 minuten waren alle slachtoffers dood. Hun lichamen werden uit de gaskamers
verwijderd en overgebracht naar de massagraven of verbrandingskuilen.
Tijdens de beginperiode kon een twintigtal treinwagons met daarin 2.000-3.000 Joden worden afgewikkeld
binnen 3 tot 4 uur. Later, toen zij ervarener waren geworden, lukte het de Duitsers de procedure in te korten
tot anderhalf uur. Al terwijl de eerste partij Joden werd vermoord, werden de treinwagons waarin zij hadden
gezeten leeg - en schoongemaakt. Ongeveer 50 gevangenen waren hiermee belast. Daarna werden de wagons het kamp
uitgetrokken om plaats te maken voor de volgende sectie met haar menselijke lading.
|
Jong Meisje |
|
Naakte Vrouwen |
Tegelijkertijd verzamelde een andere ploeg van zo’n 50 gevangenen de kleren en bezittingen die achter
waren gelaten op de “uitkleedplaats”, en brachten deze naar de “sorteerplaats”. Hier zocht een “sorteercommando”
de bezittingen na op geld en kostbaarheden en sorteerde de kleding. Dit commando moest ook alle Jodensterren
vam de kleding verwijderen en de persoonsbewijzen en andere documenten vernietigen die volgens de Duitsers geen
waarde meer hadden. Na het sorteren werden de bezittingen van de slachtoffers
opgestuurd naar de
pakhuizen van de SS in
Lublin.
Een “
Sonderkommando” van 200 - 300 gevangenen werd ingezet in de vernietigingszone om werkzaamheden te
verrichten als het verwijderen van de lijken uit de gaskamers, het trekken van gouden tanden en kiezen en het begraven
van de lichamen. Vanaf de
winter van 1942/43 werden de lichamen verbrand in plaats
van begraven.
|
Flessen verzamelen |
|
Sorteren van kostbaarheden |
Net als in
Belzec en
Sobibor,
ontdekten de Duitsers snel dat de capaciteit van de gaskamers niet groot genoeg was voor de verwerking van het aantal
te vernietigen Joden.
Tussen begin september en begin oktober 1942 besloten zij
daarom tot de bouw van de
"
nieuwe gaskamers"
met 10 vergassingruimten. Om aan voldoende bakstenen voor die bouw te komen, werd de schoorsteen van de oude
glasfabriek in
Malkinia
afgebroken door de bouwkundige van het kamp,
Erwin Lambert.
Heinrich Arthur Matthes was de hoogste officier in het Hoge Kamp.
Hij werd bijgestaan door
Gustav Münzberger, Fritz Schmidt en de
Oekraïeners
Marchenko en Shaleyev.
|
Het orkest |
Het vernietigingsprogramma in Treblinka begon op
23 juli 1942. De eerste transporten
kwamen uit het
getto van Warschau. Tegen
21 september 1942
waren 254.000 Joden uit
Warschau zelf en 112.000 uit plaatsen in de omgeving
Warschau van vermoord in Treblinka. Onder de slachtoffers was
Janusz Korczak, de bekende directeur van het hoofdstedelijke weeshuis.
Tegen de
winter van 1942/43 waren ook 337.000 Joden uit het district
Radom gedood, en 35.000 uit het district
Lublin.
In totaal werden
tussen juli 1942 en april 1943 naar schatting 738.000 Joden uit het
Generalgouvernement vermoord en meer dan 107.000 uit het district
Bialystok, altijd begeleid door het
kamporkest.
Ook Joden van buiten Polen vonden de dood in Treblinka: 7.000 Joden uit Slowakije (tevoren gedeporteerd naar
getto’s in het
Generalgouvernement) werden vermoord in de
zomer en herfst van 1942.
Tussen 5 en 25 oktober 1942 kwamen 5 transporten met 8.000 Joden aan uit
Terezin (Theresienstadt). In de
tweede helft van maart 1943 arriveerden 4.000 Joden uit Griekenland, die eerst
waren gedeporteerd uit hun woonplaatsen in Thracië naar Bulgarije. 7.000 Macedonische Joden werden
vermoord in
maart en april 1943. Tenminste één transport met 2.800 Joden uit
Saloniki werd verwerkt in
maart 1943.
Er werden ook 2.000 Roma’s vermoord in Treblinka.
Het vernietigingsprogramma liep door tot
april 1943. Daarna kwamen nog maar enkele
losse transporten binnen.
Na het bezoek van Reichsführer-SS
Heinrich Himmler aan Treblinka
eind februari of begin maart 1943, werd het bevel gegeven de lijken te verbranden.
De massagraven gingen open en de lichamen werden uitgegraven en verbrand op enorme roosters, gebouwd van spoorrails.
|
De Schilder |
In het
voorjaar van 1943 woedde een typhusepidemie onder de Joodse gevangenen.
Honderden van hen werden doodgeschoten in het
Lazarett door
August Miete en
Willi Mentz.
Er werden verschillende verzetsdaden ondernomen, bijvoorbeeld de moord op SS-er
Max Biala door
Meir Berliner op
11 september 1942, maar pas in de eerste maanden van
1943 vormde zich een verzetsgroep. Hiervan maakten deel uit
Galewski, Dr Julian Chorazycki, Zelo Bloch, Zvi Kurland, Rudolf Mazarek en Dr Leichert.
Niet iedereen overleefde de opstand; velen zouden sterven als helden.
|
Opstand |
Toen het verbranden van de lichamen bijna was voltooid en het duidelijk was dat het kamp en zijn gevangenen
zouden worden geliquideerd, stelden de leiders van de ondergrondse beweging vast dat
de opstand niet langer kon worden uitgesteld. Als startmoment
werd vastgesteld
2 augustus 1943 om 5 uur ’s middags. In het begin verliep de
opstand volgens plan. Met een nagemaakte sleutel werd het wapendepot geopend. De wapens werden verdeeld
onder de leden van de verzetsgroep. Vlak voor het voorziene begin van de opstand besloten sommige SS-ers te gaan
zwemmen in de nabijgelegen rivier de Boeg, zodat het garnizoen verzwakt werd. Hierdoor zagen de opstandelingen
zich genoodzaakt de start te vervroegen. Zij die beschikten over gestolen wapens openden het vuur op de kampbewakers.
De brandstoftanks explodeerden en houten barakken werden in brand gestoken. De gaskamers liepen geen schade op.
Een groot aantal gevangenen probeerde daarna de afrasteringen te bestormen om zo uit het kamp te ontsnappen. Zij
werden beschoten door de bewakers op de wachttorens. De meeste vluchters werden doodgeschoten toen zij vast
kwamen te zitten in het prikkeldraad in de anti-tankgrachten.
|
Ontsnapping |
Op hen die erin slaagden te ontsnappen, werd de jacht geopend door de plaatselijke politie en veiligheidstroepen,
waaronder bewakers uit Treblinka I. Toen de opstand op
2 augustus 1943
begon, waren er nog 1.100 gevangenen in het kamp. Slechts 200 van hen slaagden erin uit te breken. Slechts een
zestigtal ontsnapten beleefden het einde van de oorlog en konden de wereld vertellen over de gruwelen van Treblinka.
Van de in het kamp na de opstand achtergebleven gevangenen werden sommigen direct doodgeschoten.
De overigen moesten de resten van het kamp slopen en alle sporen uitwissen van de moorddadige activiteiten die er
hadden plaatsgevonden. Omdat de gaskamers nog steeds werkten, werden de laatste slachtoffers vergast op
21 augustus 1943. Dit waren de transporten uit
Bialystok Bialystok met de codes PJ 207 en PJ 208.
|
Na de oorlog |
Toen deze laatste vergassing voltooid was, werd het hele kampterrein omgeploegd en werden er bomen geplant.
Het kamp werd veranderd in een boerderij. Een Oekraïense bewaker, een zekere
Streibel, vestigde zich daar, om het idee te geven dat zich
niets op deze plek
had afgespeeld, en om te voorkomen dat de lokale bevolking
zou gaan graven naar kostbaarheden. Nadat hij was vertrokken kwam die lokale bevolking toch naar het
voormalige kampterrein, op zoek naar goud en andere waardevolle zaken. Daarbij kwamen delen van lichamen
in staat van ontbinding omhoog.
De overgebleven Joodse gevangenen, die het kamp hadden moeten ontmantelen, werden op
20 oktober 1943 naar het vernietigingskamp
Sobibor overgebracht, via
Siedlce
en
Chelm.
Op
17 november 1943 vertrok het laatste transport met gereedschappen uit het kamp.
Delen van de barakken werden gestuurd naar het
dwangarbeiderskamp Dorohucza bij
Trawniki.
Volgens schattingen hebben tenminste tussen de 700.000 en 800.000 Joden in Treblinka het leven. De meeste
schattingen van recenter datum komen uit op of boven die 800.000.
Wladyslaw Szlengel: Treblinka
Plattegrond: Sir Martin Gilbert
Bronnen:
Encyclopaedia of The Holocaust
Arad:
Belzec, Sobibor and Treblinka
Hilberg:
Sonderzüge nach Auschwitz
Donat:
The Death Camp Treblinka
Sereny:
Into that Darkness
Willenberg:
Surviving Treblinka
© ARC 2006