In 
maart 1942 waren naar schatting 75 - 80% van de slachtoffers van 
de Shoah nog in leven, terwijl 20 - 25% inmiddels dood waren. In 
februari 1943 
waren deze percentages precies omgekeerd. Of, anders geformuleerd, in die periode van 11 maanden zijn 
tenminste 3 miljoen Joden omgebracht. 
1942 was het jaar van de "shechita" 
(de slachting), en het grootste deel van die slachting vond plaats onder de paraplu van de 
Aktion Reinhard. 
De meeste Joden waren gestorven in de kampen in 
Belzec, 
Sobibor en 
Treblinka, maar vele duizenden waren 
doodgeschoten, net buiten de steden waar zij in getto’s waren opgesloten, tijdens razzia’s die deel 
uitmaakten van de 
Aktionen, of tijdens het vervoer naar de vernietigingscentra. Duizenden 
anderen waren gestorven in de getto’s zelf en in werk- en concentratiekampen, door honger, ziekte,
uitputting en standrechtelijke executie. Op een enkele dag, bijvoorbeeld, 
19 augustus 1942, 
roeide het 
Reserve-
politiebataljon 101
de Joodse bevolking van 
Lomazy uit. Tegelijk waren deportatietreinen 
onderweg naar 
Belzec uit 
Lwow en 
Jaslo en naar 
Treblinka uit 
Warschau en 
Otwock. Op deze ene dag werden meer dan 25.000 mensen vermoord
- en er waren veel van zulke dagen gedurende die afschuwelijke maanden. 
De essentie van 
Aktion Reinhard kan worden samengevat in twee woorden - snelheid 
en geheimhouding. Niemand hoeft te twijfelen aan de efficiency van de Nazi planning toen eenmaal 
de beslissing was genomen om de Joden te vermoorden, zoals het bovenstaande laat zien. 
De fase van intensief moorden was kort en beestachtig. Maar geheimhouding? Hoe was het 
mogelijk te voorkomen dat de kennis van het moorden op een dergelijke schaal breed bekend 
raakte? En indien wat er gebeurde met de Europese Joden bekend was, wat had er dan 
gedaan kunnen worden? Inderdaad, wat werd er gedaan? 
De geschiedenis van "Ultra" en de "Enigma Machine" is voldoende bekend en hoeft hier niet 
te worden herhaald. De Britse 
Code and Cypher School had sinds de eerste dagen van 
de oorlog met wisselend succes Duitse militaire en politiecodes onderschept en ontcijferd. Tegen de 
zomer van 1941 en tijdens Operatie Barbarossa waren ontcijferde 
opgaven van executies door politie-eenheden in de Sovjet Unie algemeen bekend. Op 
17 augustus 1941 bijvoorbeeld, rapporteerde een SS Cavalerie 
Brigade 7.819 executies in de buurt van 
Minsk. 
Erich von dem Bach-Zelewski, de "
HSSPF voor Centraal-Rusland", 
ondertekende diezelfde dag een rapport waarin melding werd gemaakt van 30.000 executies. 
Tussen 23 en 31 augustus 1941 gaven 17 rapporten gedetailleerde 
beschrijvingen van het doodschieten van Joden in de zuidelijke sector, in groepen in omvang 
variërend van 61 tot 4.200 personen. Politie Regiment Zuid rapporteerde op 
12 september 1941 de executie van 1.255 Joden in 
Ovruch. 
Zulke onderschepte berichten werden regelmatig doorgezonden naar de Britse Militaire 
Inlichtingendienst, die wekelijks samenvattingen maakte voor de Eerste Minister. De activiteiten 
van de 
Einsatzgruppen in de voormalige Sovjet Unie waren daarom bekend tot in de 
hoogste kringen van de Britse regering. Op 
24 augustus 1941, 
in een radioboodschap, zei 
Winston Churchill het volgende: 
"
Hele districten worden vernietigd. Duizenden – letterlijk duizenden – 
executies in koelen bloede worden door de Duitse politietroepen uitgevoerd op Russische patriotten 
die hun geboortegrond verdedigen. Sinds de invasies van de Mongolen in Europa in de zestiende 
eeuw, heeft zich nooit meer zo’n stelselmatige, genadeloze slachtpartij op ook maar bij benadering 
een dergelijke schaal voorgedaan." 
Churchill vervolgde: 
"
Wij zijn getuige van een ongekende misdaad." 
Hij sprak niet specifiek over Joden. De Britten bevonden zich in een lastig parket; als ze al te veel 
details zouden onthullen, kon dat de Duitsers erop attenderen dat hun berichtcodes waren gekraakt. 
Er is enig bewijs dat de Duitsers dat al vermoedden, want op 
13 september 1941 gaf 
Kurt Daluege, 
hoofd van de 
Ordnungspolizei, aan zijn commandanten te velde opdracht om hun 
rapporten voortaan per koerier en niet meer via de radio in te sturen. 
In 
november 1941 was 
Churchill 
minder terughoudend over het lot van de Joden. In een bericht aan de 
Jewish Chronicle
van 
14 november 1941 schreef hij: 
"
Niemand heeft vreselijker te lijden dan de Jood van het onuitsprekelijke 
kwaad dat Hitler en zijn verderfelijke regime 
brengen over lichaam en geest van de mens." 
Een week eerder had de 
Jewish Chronicle een artikel gepubliceerd over de deportatie 
van Duitse Joden naar Polen. Op 
16 januari 1942 publiceerde 
dezelfde krant een Sovjet rapport dat 52.000 Joden waren vermoord in 
Kiev. In 
februari 1942 maakte de krant 
melding van een gerucht als zouden 18.000 Joden zijn gedood in 
Poltava, en berichtte dat 15.000 Joden waren vermoord in 
Borisov. Op 
10 april verscheen een 
artikel waarin melding werd gemaakt van de deportatie van 1.200 Joden naar 
KZ Mauthausen, die daar waren gedood met “gifgas”. 
Er waren al vanaf de eerste dagen van de oorlog krantenberichten geweest over wreedheden 
van de nazi’s in Polen, maar de informatie die nu boven water kwam, was van een meer sinister 
karakter. Onder de kop “Poolse Joden vrezen uitroeiïng”, presenteerde Dr. 
Henry Shoskes gedetailleerde sterftecijfers in de Poolse 
getto’s aan 
The New York Times op 
1 maart 1942. 
Het maandelijkse aantal sterfgevallen bedroeg 10.000. 
Bevestiging van wat de 
Einsatzgruppen uitvoerden, liet ook niet lang op zich 
wachten. Een rapport, gezonden aan de Poolse regering in ballingschap in 
Londen door de Joodse Bund (arbeidersorganisatie) in 
Warschau in 
mei 1942, was het 
eerste document over de moordpartijen dat het Westen bereikte. Het rapport bevatte een nauwkeurige 
beschrijving van de toegepaste methoden en gaf cijfers over de moord op de Joden. 30.000 waren 
er vermoord in 
Lwow, 
15.000 in 
Stanislawow, 
5.000 in 
Tarnopol, 2.000 in 
Zloczow, 
4.000 in 
Brzezany, waar het aantal Joden vóór 
de oorlog 18.000 had bedragen, maar inmiddels nog maar 1.700. Soortgelijke verhalen kwamen uit 
Zborow, Kolomyja, Stryj, Sambor, Drohobycz, Zbaraz, Przemslany, 
Kuty, Sniatyn, Zaleszczyki, 
Brody,
Przemysl, 
Rawa Ruska 
en andere plaatsen in zowel Galicië als de Baltische staten. Op 
19 juni bevatte de 
Jewish Chronicle als commentaar 
dat “
er nieuws doorsijpelt over recente ijzingwekkende massamoorden 
op Joden in het door de nazi’s bezette Europa. Er wordt melding gemaakt van zo’n 
85.000 mannen, vrouwen en kinderen.” 
Het 
United States Office of Strategic Services ontving een verslag gedateerd 
20 juni 1942 uit 
Lissabon, 
dat begon met de woorden, "
Duitsland vervolgt de Joden niet langer. 
Het roeit ze systematisch uit." 
De informatie was afkomstig van een Britse officier die was ontsnapt uit krijgsgevangenschap en zich 
enige tijd verborgen had gehouden in het 
getto van Warschau 
alvorens te vluchten naar Portugal. De officier berichtte dat 
Heinrich Himmler in 
april 1942 
een bezoek had gebracht aan 
Hans Frank, om hem te laten weten dat de 
Joden naar de zin van de 
Führer niet snel genoeg verdwenen. De Joden moesten 
"feitelijk verdwenen" zijn op een vastgestelde datum. Een aanzet daartoe was afgekondigd in 
Lublin, "waar al enige tijd treinladingen Joden dagelijks werden 
vervoerd uit de voorsteden naar 
Sobibor, en vandaar naar 
een afgelegen plek om met machinegeweren te worden afgemaakt". Boeren uit de omgeving hadden 
hun boerderijen verlaten wegens de stank van de niet begraven lijken. 
Op 
25 juni 1942 schreef de 
London Daily Telegraph
dat zij informatie had ontvangen van de Poolse regering in ballingschap, dat de Duitsers plannen 
maakten om alle Joden te vermoorden. De krant bevatte details van de moordpartijen, gepleegd 
in het oosten van Polen. 50.000 Joden waren afgeslacht in 
Vilnius, in het 
Warschause getto regeerde de terreur en men had 
mobiele gaskamers
in gebruik genomen. De onthullingen waren nauwelijks te bevatten. De 
Jewish Chronicle
gaf als commentaar: “De verborgen details… lezen alsof ze ontsproten zijn aan de fantasie van een 
doorgedraaide gek, die een nachtmerrie over de hel probeert te beschrijven. Een normaal mens 
kan eenvoudig niet geloven dat dit soort onthullingen echt waar zijn, of dat er mensen bestaan, 
zelfs niet onder de meest kwaadaardige of beestachtige, die in staat zijn tot zulke walgelijke 
orgieën van sadisme.” 
De 
Times of London bracht op 
10 juli 1942 het bericht 
dat de Poolse vice-premier 
S. Mikolajczyk informatie 
had ontvangen van de 
Armia Krajowa (“thuisleger” – één van de twee 
belangrijkste ondergrondse verzetsbewegingen in Polen zelf) over de liquidatie van of Polen en 
de allerverschrikkelijkste toestand van de Joden, die en masse waren vermoord, of naar onbekende 
bestemmingen waren afgevoerd. 
Newsweek Magazine schreef in zijn nummer van 
10 augustus 1942 dat treinladingen Joden uit 
Warschau verdwenen in een "zwarte hel". Op 
20 augustus 1942 citeerde 
The New York Times een passage
uit de Franse 
Paris Soir van de vorige dag, dat Joden uit Frankrijk werden 
gedeporteerd naar "Pools Silezië". 
In de 
zomer van 1942 was ook informatie beschikbaar uit meer 
directe bronnen. Details werden verstrekt in Zwitserland, door drie Duitsers, onafhankelijk 
van elkaar. 
Ernst Lemmer, een journalist, sprak van gaskamers, 
zowel vaste als mobiele, maar men vond hem niet betrouwbaar. Een econoom, 
Artur Sommer, stuurde een memo’tje naar 
Edgar Salin, professor aan de Universiteit van 
Basel. Daarin stelde 
Sommer dat er kampen 
werden ingericht in het oosten voor vergassing van mensen. De 
BBC zou dagelijks 
waarschuwingen moeten uitzenden. De boodschap bleef onopgemerkt. 
De derde informant was een zakenman, 
Eduard Schulte. 
Zijn verslag van 
30 juli 1942 kwam uiteindelijk terecht bij 
het hoofd van het Joods Wereldcongres in 
Genève, 
Gerhart Riegner, die het via diplomatieke kanalen doorseinde 
naar Rabbi Dr. 
Stephen Wise in de Verenigde Staten 
en naar het Britse parlementslid 
Sidney Silverman. 
Riegner meldde dat er een plan was opgesteld en werd 
besproken op het 
Führer hoofdkwartier om de Europese Joden naar het 
oosten te deporteren, waar ze "in één klap zouden worden vernietigd". 
Eén van de methoden die daarbij werden besproken was het gebruik van blauwzuurgas. 
Silverman ontving het telegram; vreemd genoeg 
Wise niet, tot 
Silverman hem een 
kopie stuurde. Aan de inhoud van het telegram werd in de VS geen ruchtbaarheid gegeven tot 
november 1942. Op dat moment was al een verslag verschenen van 
5 oktober 1942 van het 
Jewish Telegraphic Agency
over de systematische deportatie van Joden uit het 
getto van Lodz, die, aldus 
het agentschap, "met gas zijn vergiftigd." Het New Yorkse blad 
Jewish Frontier
bracht in zijn nummer van 
november 1942 een verslag van het 
doden van Joden in 
Chelmno, compleet met
informatie over gaswagens. 
Op 
14 november 1942 kwam in Palestina een trein aan met Joden 
uit Polen, Duitsland, België en Nederland. De meeste inzittenden waren Palestijnse burgers 
die bij het uitbreken van de oorlog waren opgepakt in Polen. De nazi’s hadden ingestemd met 
een uitwisseling tegen Duitse gevangenen in het Westen. De vluchtelingen waren getuige geweest 
van talloze wreedheden. Het 
Joods Agentschap in Palestina maakte details bekend 
over de politiek van uitroeiïng, bedreven door de nazi’s, die uit de mond van deze getuigen 
waren opgetekend, op 
23 november 1942. De volgende dag belegde 
Wise een persconferentie om het telegram van 
Riegner openbaar te maken. 
Op 
25 november 1942
publiceerde 
The New York Times informatie, ontvangen van de Poolse regering in 
ballingschap, waarin melding werd gemaakt van 
Belzec, Sobibor en 
Treblinka. 
In dezelfde editie stond een artikel met details van betonnen gebouwen op de voormalige grens 
met Rusland die werden gebruikt als gaskamers en van crematoria in 
Oswiecim (Auschwitz), 
en bovendien een schatting van 
Wise dat het 
aantal omgekomen Joden al was opgelopen tot 2 miljoen. De dag daarop citeerde 
The New York Times Dr. 
Ignacy Szwarcbart 
(Schwartzbart), een Joods lid van de Poolse Nationale Raad in 
Londen: 
"
Joden werden vergast en in 
Belzec werden ze gedood met een elektrische schok."
  | 
| Szmul Zygelboim | 
Rapporten over de genocide bleven in de 
herfst en winter van 1942 
niet beperkt tot de VS. 
Szmul Zygelbojm, een ander 
Joods lid van de Poolse Nationale Raad in 
Londen, 
maakte de tekst openbaar van een rede die hij had gehouden op 
1 september 1942, de derde verjaardag van het uitbreken 
van de oorlog. 700.000 Joden waren al vermoord tegen 
mei 1942. 
Dood geschoten, verhongerd of vergast. Er werden dagelijks 7.000 Joden gedeporteerd uit 
Warschau. 
Zygelbojm riep op tot onmiddellijke hulp, vóór 
Europa een groot kerkhof zou worden. In een andere toespraak, eerder dat jaar uitgezonden 
door de 
BBC, had hij gezegd: 
"
Het is een schande door te leven, te behoren tot de menselijke 
soort, tenzij onmiddellijk maatregelen worden genomen om een einde te maken aan deze 
misdaad, de grootste ooit uit de hele geschiedenis." 
Zygelbojm sprak nogmaals voor de 
BBC in 
december 1942: 
"
Als de roep om hulp van de Poolse Joden onbeantwoord blijft, 
zal Hitler één van zijn oorlogsdoelen 
hebben bereikt – de vernietiging van de Joden in Europa, ongeacht hoe de oorlog militair ook zal aflopen." 
Op 
7 december 1942 meldde 
The Times of London dat 
E. Raczynski, minister van Buitenlandse Zaken van de 
Poolse regering, de laatste informatie uit Polen had doorgegeven aan 
Anthony Eden, zijn Britse ambtgenoot, waaronder bewijs voor 
de massamoord op de Joden. Het blad meldde verder dat de Duitse plannen voor vernietiging werden 
doorgezet. Men was van plan tegen 
juni 1943 
Nederland en Denemarken jodenvrij te maken, 
en nog vóór het einde van het jaar ook Roemenië. Diezelfde dag liet 
Eden aan de Britse ambassadeur in 
Washington weten dat hij nu "
weinig twijfel (had) 
dat door de Duitse autoriteiten een beleid werd uitgevoerd van stapsgewijze uitroeiïng van alle 
Joden, met uitzondering van hoog opgeleide arbeiders. De Poolse regering heeft onlangs rapporten 
ontvangen die dit lijken te bevestigen. Zij beschouwen deze rapporten als betrouwbaar en 
ze klinken overtuigend." 
In antwoord op een vraag van 
Silverman in het 
Lagerhuis op 
17 december 1942, gaf 
Eden een opsomming van de barbaarsheden, begaan door de nazi’s
tegen de Joden en veroordeelde hij "
deze beestachtige politiek van 
koelbloedige uitroeiïng." De verantwoordelijken zouden hun straf niet ontgaan. Toen 
Eden was uitgesproken, stonden alle Lagerhuisleden 
op en namen een korte tijd stilte in acht. 
  | 
| Menahem Kirschenbaum | 
Als nog verder bewijs nodig was dat in het oosten misdaden van een ongekende aard werden 
bedreven, kwam dat die winter al beschikbaar. 
Jan Karski (Kozielewski) was een Poolse niet-Jood. Hij was lid 
van de Poolse ondergrondse en trad op als koerier voor de Poolse regering in ballingschap. 
Eind augustus 1942 was 
Karski 
tweemaal het 
getto van Warschau binnengesmokkeld, om een 
ooggetuigeverslag te kunnen geven van wat zich daar afspeelde. Hij kwam in contact met 
Menahem Kirschenbaum van de "Algemene Zionisten" en 
Leon Feiner van de Joodse "Bund". Bij hun eerste ontmoeting 
verkeerden de beide Joodse leiders in een staat van complete wanhoop en vertelden zij een 
verhaal zonder kop of staart toen zij verslag wilden doen van het vreselijke lot van de Poolse Joden. 
Karski moest veel van wat gezegd was woord voor 
woord reconstrueren bij zijn terugkeer naar 
Londen. 
Niets en niemand in Polen kon de moord op de Joden verhinderen. Daarom lag de verantwoordelijkheid 
om althans iets te ondernemen, bij de Geallieerden. "
Laat geen enkele 
regeringsleider in de Verenigde Naties kunnen zeggen dat zij niet wisten dat wij in Polen werden 
vermoord," zei 
Feiner. 
De geschiedenis zou de Geallieerden verantwoordelijk houden als ze er niet in slaagden te handelen. 
De Geallieerden zouden openlijk moeten verklaren dat het voorkomen van de vernietiging van de 
Joden deel uitmaakte van hun oorlogsdoelen. Geallieerde propaganda zou het Duitse volk moeten 
informeren over 
Hitler's misdaden via de radio, 
vlugschriften gedropt uit vliegtuigen en elk ander beschikbaar middel. De namen van de Duitsers 
die verantwoordelijk waren voor de vernietiging en de daarbij gebruikte methoden, zouden moeten 
worden gepubliceerd, zodat geen Duitser kon zeggen dat hij niet had geweten wat er in zijn of haar 
naam was gedaan. Er zou een beroep moeten worden gedaan op het Duitse volk, om politieke druk 
uit te oefenen op het nazi-regiem om de genocide te stoppen.  Als ze niet openlijk in verzet kwamen, 
zou het Duitse volk beschouwd moeten worden als collectief schuldig aan de misdaden. Tenslotte, 
als al deze maatregelen niet zouden werken, moesten de Geallieerden represaillemaatregelen treffen. 
Bepaalde plaatsen van cultureel belang zou men moeten bombarderen en Duitsers die in handen van de 
Geallieerden vielen en die, na kennis te hebben genomen van zijn misdaden, nog trouw bleven aan 
Hitler, moeten executeren. 
Karski 
protesteerde vergeefs dat zo’n eis onmogelijk kon worden ingewilligd, wegens strijd met het 
internationale recht. Dit zou niet realistisch zijn en de Joodse zaak schaden. 
"
Nee," zei 
Feiner, 
"
je moet het zeggen. Wij weten niet was wel en niet realistisch is. 
Wij sterven hier. Zeg het!" 
Er werd nog veel meer besproken tijdens die eerste ontmoeting, zoals een oproep van de twee 
leiders voor materiële hulp voor de ongelukkige Joden. Tenslotte werd vastgesteld dat als 
Karski in 
Londen 
alleen maar hun gesprek zou herhalen, hij niet zou worden geloofd. Er waren al eerder berichten 
naar Engeland gestuurd, maar zonder resultaat. Om geloofwaardig over te komen moest 
Karski een ooggetuige worden. Hij moest kunnen zweren 
dat hij de slachtingen met eigen ogen had gezien. 
Karski 
stemde ermee in te worden binnengesmokkeld in het 
Warschause getto. 
  | 
| Jan Karski | 
Ergens tussen 
20 - 25 augustus 1942 betrad 
Karski, begeleid door 
Feiner, 
het getto via een tunnel, vanuit 
Muranowska Straat 6 
aan de "Arische" kant. 
Meer dan dertig jaar later beschreef hij beeldend wat hij die dag te zien kreeg, in 
Claude Lanzmann's film "Shoah": 
"
Het was geen wereld. Het was niet menselijk. Straten vol, vol…. 
Verkopers. Bedelaars. Jankend van de honger… Het was niet menselijk. Het was een soort…
een soort hel… Stank, stank, vuil, stank overal, verstikkend. Smerige straten, nervositeit, 
spanning. Krankzinnig." Telkens opnieuw wees 
Feiner, onvermoeibaar, 
Karski op weer 
een ander angstaanjagend fenomeen. "
Onthoud dit," zei 
Feiner dan, "
vergeet het niet." 
Karski kwam een andere dag terug naar het getto om nog 
meer te registreren van deze ijzingwekkende omstandigheden, maar vertrok al snel. 
"
Om eerlijk te zijn, ik kon er niet meer tegen... ik werd er beroerd van." 
Maar 
Feiner was nog niet tevreden. De koerier zou nog 
meer moeten zien om een doeltreffende ooggetuige te worden. 
Karski ging ermee accoord de "Endlösung" in 
de praktijk gade te slaan. Gekleed als een Oekraïense bewaker ging hij het doorgangskamp 
Izbica Lubelska binnen, 
waar Joden werden vastgehouden tot 
Belzec gereed 
was om ze te ontvangen. Wat hij daar zag valt niet te beschrijven. Geschokt door de ervaring ging 
Karski terug naar 
Warschau om 
zich voor te bereiden op de lange kwellende reis naar 
Londen, 
waar hij aankwam op 
25 november 1942. Tot in 
Parijs had hij steeds een microfilm bij zich gedragen, verstopt in 
een uitgeholde sleutel, die daarna was dichtgelast. De sleutel met inhoud werd onmiddellijk opgestuurd 
naar 
Londen, waar hij aankwam vóór 
Karski zelf, en die de basis vormde voor een persbericht, 
uitgegeven door de Poolse regering in ballingschap op 
24 november 1942. 
Dit persbericht vormde de bron voor de publicaties in 
The New York Times op 
25 november 1942 en 
The Times of London op 
7 december 1942, hierboven aangehaald. 
Karski had gehoopt 
Churchill 
te zullen ontmoeten, maar hij moest zich tevreden stellen met een onderhoud met 
Eden in 
februari 1943. Die 
luisterde beleefd, maar het enige resultaat was dat 
Eden 
een rapport opmaakte voor de bijeenkomst van het oorlogskabinet (met onder meer 
Churchill) op 
17 februari 1943. 
Karski bleef nog een aantal maanden in Engeland, 
en ontmoette in die tijd allerlei invloedrijk geachte lieden. Maar men trok uit zijn bewijs geen 
enkele conclusie en net in deze tijd hervatten de doodscentra hun moordwerk. De Poolse 
regering besloot 
Karski naar Amerika te sturen, 
waar hij arriveerde op 
16 juni 1943. Pas 
eind juli van dat jaar, elf maanden nadat hij had rondgelopen in het 
getto van Warschau (dat niet meer bestond) en binnengesmokkeld was in 
Izbica, ontmoette
Karski de enige persoon 
die de politiek van de Geallieerden een andere wending kon geven, de President van de VS: 
"
Er is een verschil tussen het door de Duitsers opgezette
terreursysteem tegen de Polen en dat tegen de Joden. De Duitsers willen de Poolse staat 
verwoesten als staat - wat betreft de Joden, die willen zij als biologische substantie vernietigen - . 
Als de Duitsers hun behandeling van de Joodse bevolking niet veranderen, als er geen poging 
wordt ondernomen door de Geallieerden om in te grijpen, door represailles of anderszins, 
zullen er, onvoorziene omstandigheden buiten beschouwing gelaten, binnen anderhalf jaar nadat 
ik mijn vaderland verliet, geen Joden meer zijn in Polen." 
Karski's bewogen pleidooi voor de Joden had mogelijk invloed op 
Roosevelt toen hij besloot tot de oprichting van een Raad voor Oorlogsvluchtelingen 
op 
22 januari 1944, een maatregel die een gunstig resultaat had, 
want toen de oorlog ten einde was had de Raad een belangrijke rol gespeeld bij de redding 
van naar schatting 200.000 Joden, voornamelijk in Hongarije en Roemenië. Als het 
Roosevelt tot deze actie heeft gestimuleerd, is dat het enige 
tastbare resultaat geweest van 
Karski's moedige poging om 
aan het moorden een einde te maken. Maar in 
1944 
waren de kampen van de 
Aktion Reinhard al geruime tijd ontmanteld en waren 
de meeste slachtoffers van de Shoah dood. 
Karski's 
missie had schipbreuk geleden op een combinatie van politieke hypocrisie, ongevoelige 
bureaucratie, nationaal egoïsme en onverschilligheid. De Joden, zo leek het, hadden geen waarde. 
Szwarcbart stuurde een telegram waarin hij 
Karski's getuigenis bevestigde, naar het Joods Wereld Congres in 
New York op 
4 december 1942. 
Als gevolg van de censuur in oorlogstijd is een 
kopie van het telegram, die was gestuurd 
naar het ministerie van Buitenlandse Zaken, bewaard gebleven in het Britse Public Records Office. 
Nog opmerkelijker is het telegram dat de dag ervoor is verstuurd naar het Joods Wereld Congres 
door 
Abraham Stupp van het Jewish Agency in 
Tel Aviv. 
Omdat Palestina in die dagen een Brits Mandaatgebied was, was 
dit telegram onderworpen aan dezelfde regels van 
censuur en moest er dus een kopie worden gemaakt voor Buitenlandse Zaken. De vluchtelingen uit 
bezet Europa die waren aangekomen in Palestina op 
14 november 1942, 
waren nu grondig verhoord. Het telegram bevatte uitvoerige informatie over de vernietigingspolitiek 
van de nazi’s, waarover de vluchtelingen kennis droegen uit de eerste hand. 70.000 Joden waren 
gedeporteerd uit 
Lublin. 7.000 waren gestuurd naar 
Majdanek. Van de resterende 63.000 
was nergens meer een spoor, zodat moest worden aangenomen dat ze waren vermoord. In 
mei 1942 waren er nog maar 6.000 Joden in 
Krakau. Alle andere Joodse 
inwoners van de stad waren gedeporteerd met onbekende bestemming en naar alle waarschijnlijkheid 
vermoord. 10.000 Joden waren gedeporteerd uit 
Tarnow, en 7.000 anderen 
doodgeschoten op het station. 
De deportaties uit 
Warschau waren begonnen op 
22 juni 1942 (dit moet zijn 
22 juli) 
op een schaal van 7.000 per dag. In 
oktober 1942 waren er in de stad 
nog maar 36.000 Joden over. De gedeporteerden waren gestuurd naar 
Treblinka, waar de "
Joden (werden) 
gevoerd (naar een) zogenaamd badhuis dat hermetisch (werd) gesloten. (De) lucht (was) uit de 
badkamers gepompt (zodat) de mensen stikten. Andere bronnen melden (dat de) 
Joden (worden) gedood met gifgas." 
Feit was, dat welke methode men ook gebruikte, niemand het "badhuis" levend verliet. Er werden 
continu lijken verbrand. Vanaf 
januari 1942 waren Joden uit het 
Wartheland naar het dorp 
Chelmno (Chelmno Nad Nerem) 
gedeporteerd en vermoord in gaswagens. Er werden nog andere wreedheden beschreven in het 
telegram, dat eindigde met een oproep aan alle regeringen van de beschaafde wereld om een einde
te maken aan deze misdaden. Een kopie van het telegram werd gestuurd aan de staatshoofden van 
de democratische volkeren. Het was ondertekend door 
Anselm Reiss als de vertegenwoordiger van het Poolse Jodendom. 
Inmiddels beschikten de Geallieerden over een haast pijnlijke hoeveelheid detailinformatie 
over de uitroeiïng van de Joden. Maar er zou nog veel meer komen in 
1943 en 1944, in het bijzonder over 
Auschwitz. 
Daarvandaan kwam een uitvoerig rapport aan op het kantoor in 
Londen van het Amerikaanse 
Office of Strategic Services (OSS – de voorloper van 
de CIA). Dit uit twee delen bestaande rapport was opgesteld op 
10 en 12 augustus 1943, en ontvangen in 
Londen op 
28 januari 1944. Het 
bevatte uitgebreide informatie over de moorden gepleegd in 
Auschwitz. Onder andere stelde het rapport dat 468.000 niet-geregistereerde 
Joden waren vergast in het kamp per 
september 1942. 
Tussen september 1942 en begin juni 1943, arriveerden in het kamp 
circa 60.000 Joden uit Griekenland, 50.000 uit Slowakije en het Protectoraat, 60.000 uit 
Nederland, België en 
Frankrijk en 16.000 uit Poolse steden. 
Begin augustus 1943 waren 15.000 Joden aangekomen uit 
Sosnowiec en 
Bedzin. Van al deze 
mensen was nog ongeveer 2 percent in leven. Van meer dan 14.000 zigeuners was 90% vergast. 
Het rapport beschreef ook de crematoria in 
Birkenau, 
en gaf een opsomming van de voornaamste kampbeulen: 
Höß, Schwarz, Aumeier, Mandel, Grabner en 
Boger, onder anderen. "
Er is in de geschiedenis 
geen ander geval te vinden van zulk een vernietiging van mensenlevens," aldus het rapport. 
Er waren nog andere rapporten in de OSS dossiers. Op 
25 september 1943 
had het comité van het Internationale Rode Kruis gerapporteerd over het ontruimen van 
getto’s in Galicië, onder meer een massamoord op de Joodse bevolking van 
Rawa Ruska in 
december 1942. Er was 
een verklaring van een vluchteling uit 
Treblinka, 
David Milgrom, gedateerd 
30 augustus 1943 
en een rapport over schietpartijen in 
Majdanek 
gedateerd 
24 februari 1944 
(
Aktion Ernstefest). 
  | 
| Rudolf Vrba | 
Op 
10 april 1944 ontsnapten twee Slowaakse Joden, 
Rudolf Vrba (Walter Rosenberg) en 
Alfred Wetzler 
uit 
Birkenau. Toen ze ten slotte Slowakije hadden weten 
te bereiken, legden ze lange gedetailleerde verklaringen af ten overstaan van de Joodse Raad in 
Zilina. Op 
19 maart 1944 had het 
Duitse leger Hongarije bezet. In diezelfde maand was de bouw van een uitlaadperron direct 
voor de crematoria in 
Birkenau gereedgekomen. Men had SS-ers 
in het kamp horen spreken over Hongaarse "salami". Het was duidelijk dat de volgende 
slachtoffers de Joden uit Hongarije zouden zijn, de grootste Joodse bevolkingsgroep die nog 
over was op door de nazi’s gecontroleerd gebied. 
Vrba en 
Wetzler wisten dat zij de 
Hongaarse Joden moesten waarschuwen voor het lot dat hun wachtte. Hun rapport werd gestuurd 
naar het Hongaarse ministerie van Buitenlandse Zaken in de 
eerste week van mei 1944. Een kopie zond men naar de Raad 
voor Oorlogsvluchtelingen op 
16 juni 1944. De transporten van 
Hongaarse Joden naar 
Birkenau begonnen op 
15 mei 1944 en duurden voort tot 
9 juli 1944. Op dat moment waren er 437.000 gedeporteerd, 
van wie de meesten direct bij aankomst waren vergast. 
De rapporten bevatten, zoals te zien is, onjuistheden. Bij elk rapport op zichzelf genomen kunnen 
vraagtekens worden geplaatst. Maar alle tezamen leveren ze onmiskenbaar bewijs dat de 
Duitsers een misdaad van enorme afmetingen begingen in Europa. Alleen zij die dit niet wilden zien, 
konden loochenen dat er een systematische, verregaand georganiseerde en efficiënte, 
machinaal opgezette massamoord aan de gang was. 
Principiële kwesties geven zelden aanleiding tot een "casus belli". Oorlogen worden over 
het algemeen gevoerd om geopolitieke redenen. 
Hitler's 
oorlog tegen de Joden was uitzonderlijk, zelfs als de opzet 100% kwaadaardig was. 
Het verdwijnen van de Joden, en uiteindelijk hun vernietiging, was niet het nevengevolg van 
aan enig ander doel. Hoewel er ook op grote schaal is gestolen en dit geen kleine rol heeft gespeeld, 
was het met wortel en tak uitrukken van de Joden zelf het doel. Als het Duitsland’s bedoeling 
was de Joden te elimineren, hebben de Geallieerden de oorlog niet gevoerd om hen te redden. 
Als het al als oorlogsdoel voorkwam op de agenda van de geallieerde strijdkrachten dan toch niet 
hoog. De Geallieerden konden tal van redenen bedenken voor hun gebrek aan actie, sommige valide, 
andere van dubieus gehalte. Er waren geen schepen beschikbaar om de Joden naar veilige streken 
te brengen. Er zouden vijandelijke agenten tussen de vluchtelingen kunnen zitten die de 
oorlogsinspanningen konden ondermijnen. Men vreesde zowel in Groot-Brittannië als in de 
VS voor een enorme toestroom van Joden. De Britten waren beducht voor mogelijke problemen in 
Palestina, zou men de Joden daar willen toelaten. Niets mocht de eerste prioriteit van de 
Geallieerden, het verslaan van nazi-Duitsland, in de weg staan. En ten slotte het belangrijkste argument, 
de Joden werden niet gezien als een nationaliteit of als een bondgenoot. Tegen dit soort redeneringen 
was de positie van de Joden hopeloos. 
Er was veel cynisme in de houding van de Geallieerden. Men vond het niet nodig de Joden enige 
vorm van prioriteit te geven in hun wanhopige strijd. In veel geallieerde kringen vond men 
veeleer het tegenovergestelde. Geconfronteerd met het alternatief, zouden de Joden in nazi 
gevangenschap en hun geloofsgenoten die nog niet onder de nazi’s zuchtten, te allen tijde en 
onder alle omstandigheden de Geallieerden steunen. De Geallieerden waren bang de Joden 
te behandelen als een "speciaal geval". Meer dan 100.000 Polen, Grieken en Joegoslaven 
werden geëvacueerd na 
1942. 
De Geallieerden voorzagen in veel van de behoefte aan voedsel van de Griekse bevolking 
tussen 1942 en 1945. Toch voelde een ervaren Amerikaanse 
politicus, de onderminister voor bijzondere buitenlandse problemen 
Breckinridge Long zich geroepen om in zijn privé dagboek in 
april 1943 op te merken dat elke betrokkenheid bij hulp aan 
de Joden uit naam van de Geallieerden "
voedsel zou geven aan 
de beschuldigingen van Hitler dat wij deze oorlog 
voeren ten bate en op aanwijzing van onze Joodse burgers." 
In 
1942 bezaten de Geallieerden noch de middelen noch, 
belangrijker, de wil om iets van belang te ondernemen ten gunste van het Europese Jodendom. 
Maar in 
1944 waren de middelen aanwezig om hen te redden wie 
nog over waren, maar de wil ontbrak nog altijd. In 
1942 
verloren de Geallieerden de oorlog op alle fronten. Militaire interventie van welke aard 
ook in Oost-Polen of het westen van de Sovjet Unie was onmogelijk, waarmee niet gezegd 
wil zijn dat er ook absoluut niets had kunnen worden gedaan. Als directe militaire actie al 
onuitvoerbaar was in 
1942, dat was zeker niet het geval in 
1944. Op herhaalde verzoeken uit Joodse kringen om de crematoria in 
Birkenau en de spoorlijn erheen te bombarderen, was het 
standaard antwoord dat elke afwijkende bestemming van mankracht en materieel een geallieerde 
overwinning zou vertragen. Alleen door een overwinning op Duitsland konden de Joden 
worden gered. Dat was op zich natuurlijk wel juist, maar het argument was vals. Het 
simpele feit lag daar, dat de nazi’s de Joden sneller doodden dan de Geallieerden de oorlog 
konden winnen. Wat voor zin zou het bevrijden van 6 miljoen lijken hebben? De Geallieerden 
waren niet in staat, of bereid, dit dilemma onder ogen te zien. 
William J Casey, een medewerker van de OSS gestationeerd in 
Londen vanaf 
1943, 
schreef in zijn memoires: 
"
Ik zal nooit begrijpen hoe het kon dat wij, bij alles wat we 
wisten over Duitsland en zijn militaire machinerie, zo weinig besef hadden van de 
concentratiekampen en de omvang van de Holocaust. We waren in algemene termen op 
de hoogte van de Jodenvervolging, wisten dat ze in de bezette landen werden opgepakt 
en gedeporteerd naar Duitsland, dat ze in kampen werden vastgehouden en dat daar wreedheden 
en moorden plaatsvonden. Maar bijna, en misschien wel helemaal niemand begreep op 
wat voor verschrikkelijke schaal dit gebeurde. Het was ten enenmale ontoereikend om uit te 
gaan van de algemeen bekende brutaliteit en slachtingen die nu eenmaal inherent zijn aan 
oorlog. Er werd in Londen weinig gesproken 
over de concentratiekampen, behalve als plekken waar gevangen genomen spionnen 
en mensen uit het verzet werden opgesloten als ze niet ter plaatse waren geëxecuteerd. 
En de rapporten die we ontvingen werden ter zijde gelegd wegens de officiële politiek in 
Washington en 
Londen om ons alleen te concentreren 
op het verslaan van de vijand." 
Het bombarderen van spoorwegen zou stellig weinig effect hebben gesorteerd, gezien de snelheid 
waarmee die konden worden gerepareerd. Ten slotte werd 
Auschwitz door de Amerikaanse luchtmacht vier maal gebombardeerd, 
tussen augustus en december 1944. Maar het doel was niet de 
gaskamers van 
Birkenau, die nog in werking 
waren in 
augustus en september, maar het industriële
complex in 
Monowitz. 
Gezegd moet ook worden dat het verwoesten van 
Birkenau's 
gaskamers de Joden niet per se zou hebben gered. De nazi’s waren hun vernietigingsprogramma 
voldoende toegewijd dat zij andere moordmethoden zouden hebben ontwikkeld. In twee dagen van de 
Aktion Erntefest 
in 
november 1943 waren 42.000 Joden doodgeschoten. 
In de 
zomer van 1944 werden de gaswagens van 
Chelmno weer voor korte tijd operationeel. De intentie om te 
vernietigen was zo dwingend, dat wellicht alternatieven zouden zijn gezocht. Maar iets van 
een positieve respons zou wel een duidelijke boodschap hebben aan de nazi’s dat hun misdaden 
waren vastgesteld – en dat had misschien levens gespaard. 
Er was nog een andere factor van invloed op de apathische benadering door de Geallieerden 
van het probleem hoe de Joden te redden. Veel Britse en Amerikaanse politici, ambtenaren, 
diplomaten en militairen waren allerminst begaan met de Joden. Hun reacties varieerden van 
ongeloof tot desinteresse, van opportunisme tot vooroordeel. Volgens zijn privé-secretaris 
gaf 
Eden bij ten minste twee gelegenheden blijk 
van een stevige weerzin tegen Joden. Daarin was hij binnen het Britse ministerie van Buitenlandse 
Zaken bepaald geen uitzondering. Voor het Amerikaanse State Department gold ongeveer het 
zelfde. Vaak wordt tegenwoordig vergeten hoe algemeen verbreid en haast modieus het was 
om er in het tijdperk vóór de Shoah uitgesproken antisemitische denkbeelden 
op na te houden. De al genoemde 
Breckinridge Long 
vond dat 
Hitler's boek "
Mein Kampf" 'de juiste toon trof 
tegen het Jodendom en tegen de Joden als exponenten van Communisme en Chaos'. 
In 
augustus 1943 schreef 
Roger Allen, 
medewerker van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken, aan 
William Cavendish-Bentinck, de voorzitter van de 
Joint Intelligence Committee, over het formele Britse standpunt (waarin over Joden 
niet werd gesproken) ten aanzien van een rapport afkomstig van Poolse ondergrondse bronnen 
over de vernietigingspraktijken van de nazi’s in het oosten van Polen. 
Allen schreef o.a.: 
"
Inderdaad is melding gemaakt van het gebruik van gaskamers in 
andere rapporten; maar deze meldingen waren gewoonlijk, zo niet steeds allemaal even vaag, 
en zij waren, waar het hier om de vernietiging van Joden ging, doorgaans van Joden afkomstig. 
Persoonlijk heb ik nooit begrepen wat het voordeel is van een gaskamer boven het eenvoudiger 
machinegeweer, of de net zo eenvoudige manier van uithongeren. Deze verhalen zijn misschien 
waar, misschien ook niet, maar in beide gevallen, stel ik vast, baseren we ons op hoogst twijfelachtig 
bewijsmateriaal, waarvan we ook geen bevestiging kunnen krijgen." 
Cavendish-Bentinck voegde hieraan toe: 
"
Volgens mij is het onjuist de Poolse informatie over Duitse wreedheden 
te beschrijven als "betrouwbaar"." De Polen, en voor de Joden geldt dat nog sterker, zijn 
geneigd Duitse wreedheden te overdrijven om ons te beïnvloeden. Daarin lijken ze geslaagd. 
Mr. Allen en ik hebben beiden de Duitse wreedheden 
van zeer nabij gevolgd. Ik geloof niet dat er bewijs is dat zou worden geaccepteerd in een 
rechtbank dat Poolse kinderen ter plaatse zijn gedood door Duitsers terwijl hun ouders werden 
gedeporteerd om te werken in Duitsland, noch dat Poolse kinderen zijn verkocht aan Duitse
landverhuizers. Wat betreft het sturen van Polen naar gaskamers, ik geloof niet dat er enig 
bewijs bestaat dat zoiets plaatsvindt." 
Toen het Amerikaanse ministerie van Financiën toestemming wilde geven voor het overmaken 
van geld door Joodse liefdadigheidsorganisaties naar een fonds voor steun aan en redding 
van Joden, werd dit door het ministerie van Buitenlandse Zaken maandenlang tegengehouden. 
De Britten waren niet minder hardvochtig. In 
december 1943 
werd een telegram van 
Londen 
naar 
Washington 
gestuurd waarin tegen dergelijke steunprogramma’s bezwaar werd gemaakt, in verband met 
"
de problemen waar men met een aanzienlijk aantal Joden 
moest blijven, indien zij zouden worden gered." 
Een intern onderzoek uit 
1944 naar de behandeling door het 
Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van de kwestie van het redden van Joden, 
droeg de titel "Rapport aan de minister over het Gedogen door deze Regering van de 
moord op de Joden." Antisemitische opvattingen bleven overigens niet beperkt tot de kringen 
van de macht. In een opinie-onderzoek, gehouden vlak voor de oorlog, bleek 75 - 85% 
van de Amerikanen tegen een versoepeling van de immigratienormen, hetgeen zonder twijfel 
Joodse vluchtelingen zou hebben geholpen. Opinie-onderzoeken gedurende de oorlog wezen
uit, dat de Amerikanen alleen Japanners en Duitsers als een grotere bedreiging dan de 
Joden zagen voor hun samenleving. In Groot-Brittannië liep men tijdens de oorlog wat minder 
te koop met zijn antisemitisme, maar het leefde ongetwijfeld in alle lagen van de bevolking. 
Onder druk van het zich opstapelende bewijsmateriaal belegden de Britse en Amerikaanse 
regering een conferentie, ogenschijnlijk om het probleem van de oorlogsvluchtelingen op 
te lossen. De conferentie werd geopend in Bermuda op 
19 april 1943, toevallig de eerste dag van de opstand in het 
getto van Warschau. De twee delegaties wezen elk verzoek aan 
Hitler om Joden in door de nazi’s bezette gebieden 
vrij te laten, categorisch van de hand, evenals elke uitruil van Duitse krijgsgevangenen en 
geïnterneerden tegen Joden, en het sturen van voedsel naar de Joden in Europa. 
Het Joodse karakter van het probleem werd onder de tafel geveegd. De Britten 
benadrukten dat de Joden maar één van de vele groepen slachtoffers waren. 
De Amerikanen hielden vast aan de term "politieke vluchtelingen", waarmee de ware aard
van het probleem werd verhuld. Er werd een stilzwijgende afspraak gemaakt, dat de 
Amerikanen de Britten niet lastig zouden vallen over Palestina, en anderzijds de Britten 
even discreet zouden blijven betreffende Joodse immigratie naar de VS. De conferentie 
was een ramp voor de Joden. In de 
getto’s en de kampen in 
Europa hadden de Joden zich aan hun lot overgelaten gevoeld. Nu waren ze dat met zoveel 
woorden. Er werd tijdens de oorlog enige hulp verleend aan Joden in verschillende delen 
van Europa, vooral door de 
American Jewish Joint Distribution Committee
(de "
Joint"), en in het laatste oorlogsjaar ook door de Raad voor 
Oorlogsvluchtelingen. Maar alles bij elkaar was het te weinig en te laat. 
Er zijn mensen die, min of meer terecht, kritiek op de Geallieerden zien als makkelijk 
praten achteraf. De wereld zag er in 
1942 heel 
anders uit dan vandaag. Alleen wie zelf op de hoogte is van de oorlogsomstandigheden kan 
een juiste inschatting maken van de moeilijkheden waartegenover de Geallieerden zich gesteld 
zagen. Dat is allemaal waar; veel van de voorstellen die werden gedaan waren onpraktisch 
of in strijd met het internationale recht. Maar er hadden andere, minder directe acties kunnen 
worden ondernomen. Men had tijdelijke kampen voor vluchtelingen in neutrale landen als 
Spanje, Portugal, Turkije, Zwitserland en Zweden kunnen oprichten of stimuleren. Het leven 
van een Displaced Person, om de naoorlogse bureaucratische term te gebruiken, zou ongetwijfeld 
verre van aangenaam zijn geweest, maar oneindig verkieslijker dan het alternatief. En als 
allerminste had men in de oorlogsjaren de quota’s voor visa naar Palestina en de VS volledig 
kunnen benutten (hetgeen niet is gebeurd). 
Breckinridge Long, belast met de Amerikaanse vluchtelingenpolitiek, 
schreef in een intern memorandum van het State Department in 
juni 1940: 
"
Wij kunnen de stroom immigranten naar de Verenigde Staten 
vertragen en zelfs voor onbepaalde tijd stopzetten. Wij kunnen dit doen door onze consuls 
eenvoudig te adviseren elk denkbaar obstakel in de weg te leggen en – door onze toevlucht te 
nemen tot verschillende administratieve procedures die de toewijzing van visa’s zouden 
vertragen, en vertragen, en vertragen.” 
In 
juli 1941 was slechts 25% van de beschikbare Amerikaanse 
quota’s opgebruikt. 
Bovendien had men een eenvoudige maatregel kunnen treffen die een verwaarloosbaar effect 
zou hebben gehad op de hulpbronnen van de Geallieerden, maar die talloze levens had 
kunnen besparen. Een meer gestructureerde verspreiding van meer details over het lot 
van de Joden in bezet Europa via de radio zou sommigen ertoe gebracht hebben meer 
acht te slaan op de waarschuwingen, en verzet hebben gestimuleerd. 
Rudolf Vrba schreef: 
"
Zou iemand mij levend naar 
Auschwitz hebben gekregen als ik over 
zulke informatie had beschikt? Zouden duizenden en duizenden patente Joodse kerels uit alle 
uithoeken van Europa hun kinderen, vrouwen en moeders naar 
Auschwitz hebben laten sturen, als ze 
hadden geweten?" 
Misschien was het te laat om de Joden in Polen nog te redden. Misschien zouden al deze 
voorstellen geen enkele Europese Jood hebben gered. Maar met een positieve reactie hadden 
de Geallieerden tenminste hun hogere moraal getoond en de beschuldiging vermeden dat 
het ze niets kon schelen. Niets doen was geen optie. Woorden van medelijden en beloften 
van vergelding konden de slachtoffers weinig troost brengen. Handelen was geboden. 
Bovenal was het hun gebrek aan inlevingsvermogen, hun onvermogen, -waardoor ook,- 
om de ware aard van het kwaad dat zij bestreden te taxeren, in combinatie met een
fundamenteel gebrek aan compassie, waarvoor de Geallieerden ter verantwoording kunnen 
worden geroepen. Zonder dat zij het zich bewust waren, paste hun inertie precies bij 
de genocidepolitiek van de nazi’s, met de bekende fatale afloop. 
Zelfs na de inname van het 
KZ Majdanek door de 
Sovjets in 
juli 1944 waarop Westerse verslaggevers het 
kamp mochten inspecteren, en er journaalbeelden en foto’s van de crematoria verschenen 
in bioscopen en kranten, trachtte menigeen nog de realiteit van de gebeurtenissen te ontgaan. 
The Times of London vroeg zich af of het tonen van de gruwelen van 
Majdanek wel van goede smaak getuigde. De 
BBC
liet zijn correspondent bij het Rode Leger weten dat men zijn berichtgeving uit 
Majdanek zag als “een propaganda stunt”. Zij werd niet uitgezonden. 
In werkelijkheid was het lot van het Europese Jodendom al lang beklonken voordat de 
Einsatzgruppen 
aan hun moorddadige trektochten door Polen en de Sovjet Unie begonnen, jaren voor 
de treinen naar 
Belzec, Sobibor en 
Treblinka begonnen te rijden. De Joden waren veroordeeld 
door een vooroorlogse combinatie van bekrompen eigenbelang, xenofobie en fanatisme. 
Als er nog enige twijfel had kunnen bestaan over het voor de hand liggende gevolg voor de
Joden van Duitsland’s drang naar het oosten, dan zouden de gebeurtenissen in de 
Reichskristallnacht in 
november 1938 
aan alle illusies een einde hebben moeten maken. Als iemand de Shoah had kunnen 
voorspellen, zou een gevoel van medemenselijkheid de beschaafde landen van de wereld 
ertoe hebben moeten gebracht hun deuren te openen. In plaats daarvan, bleven 
die deuren stevig gesloten. 
Misschien moeten we voor een laatste mijmering over dit tragische hoofdstuk in de moderne 
geschiedenis 
Szmul Zygelbojm nog eens aan het 
woord laten, die zo wanhopig heeft gestreden voor enige erkenning van de zaak van 
de Joden in Polen. In zijn vertwijfeling naar aanleiding van het nieuws over de liquidatie 
van de laatste Joden van 
Warschau, onder wie 
zijn vrouw Manya en zijn 16-jarige zoon Tuvia, pleegde 
Zygelbojm zelfmoord in 
Londen op 
12 mei 1943, op 48-jarige leeftijd. In zijn laatste 
brieven, gericht aan leden van de 
Poolse regering in ballingschap, schreef hij onder meer het volgende: 
"
Verantwoordelijkheid voor de moord op de hele Joodse 
bevolking ligt primair bij de moordenaars zelf, maar indirect is de mensheid in haar geheel 
verantwoordelijk – alle Geallieerde volkeren en hun regeringen, die tot op heden niets 
hebben gedaan om de misdaad te stoppen. – Ik kan niet rustig blijven, ik kan niet verder
leven terwijl de laatste resten van het Joodse volk in Polen, die mij hierheen hebben gestuurd,
worden vernietigd. Mijn kameraden in het getto van 
Warschau zijn de heldendood gestorven in de laatste veldslag, met een 
wapen in hun hand. Ik heb niet de eer als zij te sneuvelen. Maar ik hoor bij hen en in hun 
graf – hun massagraf. Moge door mijn dood een kreet van protest klinken tegen de 
onverschilligheid waarmee de wereld naar de verwoesting van de Joodse wereld staat 
te kijken en geen hand uitsteekt om die te stoppen." 
Bronnen:
1) Hilberg, Raul. 
The Destruction of the European Jews, Yale University Press, New Haven, 2003
2) Hilberg, Raul. 
Perpetrators Victims Bystanders, Harper Collins, New York, 1993
3) Gutman, Israel, ed. 
Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
4) Gilbert, Martin. 
The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
5) Wistrich, Robert S. 
Hitler and the Holocaust, Phoenix Press, London, 2002
6) Browning, Christopher R. 
Ordinary Men, HarperCollins, New York, 1993
7) Landau, Ronnie S. 
The Nazi Holocaust, I B Tauris & Co Ltd, London & New York, 1992
8) Lanzmann, Claude. 
Shoah, Da Capo Press, New York, 1995
9) Dawidowicz Luc S. 
The War Against the Jews, Bantam Books, New York, 1979
10) Swiebocki, Henryk, ed. 
London Has Been Informed…, The Auschwitz-Birkenau State Museum, 1997
11) Wood, E. Thomas & Jankowski, Stanislaw M. 
Karski, John Wiley & Sons Inc, New York, 1994
12) Pohl, Dieter. 
The Murder of Jews in the General Government, (in Ulrich Herbert, ed. 
National Socialist 
Extermination Policies), Berghahn Books, New York, 2000
13) Kushner, Tony. 
Different Worlds – British perceptions of the Final Solution during the Second World War, 
(in Cesarani, David, ed. 
The Final Solution – Origins and Implementation), Routledge, London, 1996
14) Wyman, David S. ed. 
The World Reacts to The Holocaust, The John Hopkins University Press, Baltimore, 1996
Foto's: GFH
© ARC 2006