ARC Main Page Aktion Reinhard

Wat de Geallieerden wisten, en wat zij deden

Laatste Update 7 september 2006





In maart 1942 waren naar schatting 75 - 80% van de slachtoffers van de Shoah nog in leven, terwijl 20 - 25% inmiddels dood waren. In februari 1943 waren deze percentages precies omgekeerd. Of, anders geformuleerd, in die periode van 11 maanden zijn tenminste 3 miljoen Joden omgebracht. 1942 was het jaar van de "shechita" (de slachting), en het grootste deel van die slachting vond plaats onder de paraplu van de Aktion Reinhard. De meeste Joden waren gestorven in de kampen in Belzec, Sobibor en Treblinka, maar vele duizenden waren doodgeschoten, net buiten de steden waar zij in getto’s waren opgesloten, tijdens razzia’s die deel uitmaakten van de Aktionen, of tijdens het vervoer naar de vernietigingscentra. Duizenden anderen waren gestorven in de getto’s zelf en in werk- en concentratiekampen, door honger, ziekte, uitputting en standrechtelijke executie. Op een enkele dag, bijvoorbeeld, 19 augustus 1942, roeide het Reserve-politiebataljon 101 de Joodse bevolking van Lomazy uit. Tegelijk waren deportatietreinen onderweg naar Belzec uit Lwow en Jaslo en naar Treblinka uit Warschau en Otwock. Op deze ene dag werden meer dan 25.000 mensen vermoord - en er waren veel van zulke dagen gedurende die afschuwelijke maanden.

De essentie van Aktion Reinhard kan worden samengevat in twee woorden - snelheid en geheimhouding. Niemand hoeft te twijfelen aan de efficiency van de Nazi planning toen eenmaal de beslissing was genomen om de Joden te vermoorden, zoals het bovenstaande laat zien. De fase van intensief moorden was kort en beestachtig. Maar geheimhouding? Hoe was het mogelijk te voorkomen dat de kennis van het moorden op een dergelijke schaal breed bekend raakte? En indien wat er gebeurde met de Europese Joden bekend was, wat had er dan gedaan kunnen worden? Inderdaad, wat werd er gedaan?

De geschiedenis van "Ultra" en de "Enigma Machine" is voldoende bekend en hoeft hier niet te worden herhaald. De Britse Code and Cypher School had sinds de eerste dagen van de oorlog met wisselend succes Duitse militaire en politiecodes onderschept en ontcijferd. Tegen de zomer van 1941 en tijdens Operatie Barbarossa waren ontcijferde opgaven van executies door politie-eenheden in de Sovjet Unie algemeen bekend. Op 17 augustus 1941 bijvoorbeeld, rapporteerde een SS Cavalerie Brigade 7.819 executies in de buurt van Minsk. Erich von dem Bach-Zelewski, de "HSSPF voor Centraal-Rusland", ondertekende diezelfde dag een rapport waarin melding werd gemaakt van 30.000 executies. Tussen 23 en 31 augustus 1941 gaven 17 rapporten gedetailleerde beschrijvingen van het doodschieten van Joden in de zuidelijke sector, in groepen in omvang variërend van 61 tot 4.200 personen. Politie Regiment Zuid rapporteerde op 12 september 1941 de executie van 1.255 Joden in Ovruch.
Zulke onderschepte berichten werden regelmatig doorgezonden naar de Britse Militaire Inlichtingendienst, die wekelijks samenvattingen maakte voor de Eerste Minister. De activiteiten van de Einsatzgruppen in de voormalige Sovjet Unie waren daarom bekend tot in de hoogste kringen van de Britse regering. Op 24 augustus 1941, in een radioboodschap, zei Winston Churchill het volgende:
"Hele districten worden vernietigd. Duizenden – letterlijk duizenden – executies in koelen bloede worden door de Duitse politietroepen uitgevoerd op Russische patriotten die hun geboortegrond verdedigen. Sinds de invasies van de Mongolen in Europa in de zestiende eeuw, heeft zich nooit meer zo’n stelselmatige, genadeloze slachtpartij op ook maar bij benadering een dergelijke schaal voorgedaan."
Churchill vervolgde: "Wij zijn getuige van een ongekende misdaad."
Hij sprak niet specifiek over Joden. De Britten bevonden zich in een lastig parket; als ze al te veel details zouden onthullen, kon dat de Duitsers erop attenderen dat hun berichtcodes waren gekraakt. Er is enig bewijs dat de Duitsers dat al vermoedden, want op 13 september 1941 gaf Kurt Daluege, hoofd van de Ordnungspolizei, aan zijn commandanten te velde opdracht om hun rapporten voortaan per koerier en niet meer via de radio in te sturen.

In november 1941 was Churchill minder terughoudend over het lot van de Joden. In een bericht aan de Jewish Chronicle van 14 november 1941 schreef hij:
"Niemand heeft vreselijker te lijden dan de Jood van het onuitsprekelijke kwaad dat Hitler en zijn verderfelijke regime brengen over lichaam en geest van de mens."
Een week eerder had de Jewish Chronicle een artikel gepubliceerd over de deportatie van Duitse Joden naar Polen. Op 16 januari 1942 publiceerde dezelfde krant een Sovjet rapport dat 52.000 Joden waren vermoord in Kiev. In februari 1942 maakte de krant melding van een gerucht als zouden 18.000 Joden zijn gedood in Poltava, en berichtte dat 15.000 Joden waren vermoord in Borisov. Op 10 april verscheen een artikel waarin melding werd gemaakt van de deportatie van 1.200 Joden naar KZ Mauthausen, die daar waren gedood met “gifgas”.

Er waren al vanaf de eerste dagen van de oorlog krantenberichten geweest over wreedheden van de nazi’s in Polen, maar de informatie die nu boven water kwam, was van een meer sinister karakter. Onder de kop “Poolse Joden vrezen uitroeiïng”, presenteerde Dr. Henry Shoskes gedetailleerde sterftecijfers in de Poolse getto’s aan The New York Times op 1 maart 1942. Het maandelijkse aantal sterfgevallen bedroeg 10.000.

Bevestiging van wat de Einsatzgruppen uitvoerden, liet ook niet lang op zich wachten. Een rapport, gezonden aan de Poolse regering in ballingschap in Londen door de Joodse Bund (arbeidersorganisatie) in Warschau in mei 1942, was het eerste document over de moordpartijen dat het Westen bereikte. Het rapport bevatte een nauwkeurige beschrijving van de toegepaste methoden en gaf cijfers over de moord op de Joden. 30.000 waren er vermoord in Lwow, 15.000 in Stanislawow, 5.000 in Tarnopol, 2.000 in Zloczow, 4.000 in Brzezany, waar het aantal Joden vóór de oorlog 18.000 had bedragen, maar inmiddels nog maar 1.700. Soortgelijke verhalen kwamen uit Zborow, Kolomyja, Stryj, Sambor, Drohobycz, Zbaraz, Przemslany, Kuty, Sniatyn, Zaleszczyki, Brody, Przemysl, Rawa Ruska en andere plaatsen in zowel Galicië als de Baltische staten. Op 19 juni bevatte de Jewish Chronicle als commentaar dat “er nieuws doorsijpelt over recente ijzingwekkende massamoorden op Joden in het door de nazi’s bezette Europa. Er wordt melding gemaakt van zo’n 85.000 mannen, vrouwen en kinderen.

Het United States Office of Strategic Services ontving een verslag gedateerd 20 juni 1942 uit Lissabon, dat begon met de woorden, "Duitsland vervolgt de Joden niet langer. Het roeit ze systematisch uit."
De informatie was afkomstig van een Britse officier die was ontsnapt uit krijgsgevangenschap en zich enige tijd verborgen had gehouden in het getto van Warschau alvorens te vluchten naar Portugal. De officier berichtte dat Heinrich Himmler in april 1942 een bezoek had gebracht aan Hans Frank, om hem te laten weten dat de Joden naar de zin van de Führer niet snel genoeg verdwenen. De Joden moesten "feitelijk verdwenen" zijn op een vastgestelde datum. Een aanzet daartoe was afgekondigd in Lublin, "waar al enige tijd treinladingen Joden dagelijks werden vervoerd uit de voorsteden naar Sobibor, en vandaar naar een afgelegen plek om met machinegeweren te worden afgemaakt". Boeren uit de omgeving hadden hun boerderijen verlaten wegens de stank van de niet begraven lijken.

Op 25 juni 1942 schreef de London Daily Telegraph dat zij informatie had ontvangen van de Poolse regering in ballingschap, dat de Duitsers plannen maakten om alle Joden te vermoorden. De krant bevatte details van de moordpartijen, gepleegd in het oosten van Polen. 50.000 Joden waren afgeslacht in Vilnius, in het Warschause getto regeerde de terreur en men had mobiele gaskamers in gebruik genomen. De onthullingen waren nauwelijks te bevatten. De Jewish Chronicle gaf als commentaar: “De verborgen details… lezen alsof ze ontsproten zijn aan de fantasie van een doorgedraaide gek, die een nachtmerrie over de hel probeert te beschrijven. Een normaal mens kan eenvoudig niet geloven dat dit soort onthullingen echt waar zijn, of dat er mensen bestaan, zelfs niet onder de meest kwaadaardige of beestachtige, die in staat zijn tot zulke walgelijke orgieën van sadisme.”

De Times of London bracht op 10 juli 1942 het bericht dat de Poolse vice-premier S. Mikolajczyk informatie had ontvangen van de Armia Krajowa (“thuisleger” – één van de twee belangrijkste ondergrondse verzetsbewegingen in Polen zelf) over de liquidatie van of Polen en de allerverschrikkelijkste toestand van de Joden, die en masse waren vermoord, of naar onbekende bestemmingen waren afgevoerd. Newsweek Magazine schreef in zijn nummer van 10 augustus 1942 dat treinladingen Joden uit Warschau verdwenen in een "zwarte hel". Op 20 augustus 1942 citeerde The New York Times een passage uit de Franse Paris Soir van de vorige dag, dat Joden uit Frankrijk werden gedeporteerd naar "Pools Silezië".

In de zomer van 1942 was ook informatie beschikbaar uit meer directe bronnen. Details werden verstrekt in Zwitserland, door drie Duitsers, onafhankelijk van elkaar. Ernst Lemmer, een journalist, sprak van gaskamers, zowel vaste als mobiele, maar men vond hem niet betrouwbaar. Een econoom, Artur Sommer, stuurde een memo’tje naar Edgar Salin, professor aan de Universiteit van Basel. Daarin stelde Sommer dat er kampen werden ingericht in het oosten voor vergassing van mensen. De BBC zou dagelijks waarschuwingen moeten uitzenden. De boodschap bleef onopgemerkt.

De derde informant was een zakenman, Eduard Schulte. Zijn verslag van 30 juli 1942 kwam uiteindelijk terecht bij het hoofd van het Joods Wereldcongres in Genève, Gerhart Riegner, die het via diplomatieke kanalen doorseinde naar Rabbi Dr. Stephen Wise in de Verenigde Staten en naar het Britse parlementslid Sidney Silverman. Riegner meldde dat er een plan was opgesteld en werd besproken op het Führer hoofdkwartier om de Europese Joden naar het oosten te deporteren, waar ze "in één klap zouden worden vernietigd". Eén van de methoden die daarbij werden besproken was het gebruik van blauwzuurgas. Silverman ontving het telegram; vreemd genoeg Wise niet, tot Silverman hem een kopie stuurde. Aan de inhoud van het telegram werd in de VS geen ruchtbaarheid gegeven tot november 1942. Op dat moment was al een verslag verschenen van 5 oktober 1942 van het Jewish Telegraphic Agency over de systematische deportatie van Joden uit het getto van Lodz, die, aldus het agentschap, "met gas zijn vergiftigd." Het New Yorkse blad Jewish Frontier bracht in zijn nummer van november 1942 een verslag van het doden van Joden in Chelmno, compleet met informatie over gaswagens.

Op 14 november 1942 kwam in Palestina een trein aan met Joden uit Polen, Duitsland, België en Nederland. De meeste inzittenden waren Palestijnse burgers die bij het uitbreken van de oorlog waren opgepakt in Polen. De nazi’s hadden ingestemd met een uitwisseling tegen Duitse gevangenen in het Westen. De vluchtelingen waren getuige geweest van talloze wreedheden. Het Joods Agentschap in Palestina maakte details bekend over de politiek van uitroeiïng, bedreven door de nazi’s, die uit de mond van deze getuigen waren opgetekend, op 23 november 1942. De volgende dag belegde Wise een persconferentie om het telegram van Riegner openbaar te maken. Op 25 november 1942 publiceerde The New York Times informatie, ontvangen van de Poolse regering in ballingschap, waarin melding werd gemaakt van Belzec, Sobibor en Treblinka. In dezelfde editie stond een artikel met details van betonnen gebouwen op de voormalige grens met Rusland die werden gebruikt als gaskamers en van crematoria in Oswiecim (Auschwitz), en bovendien een schatting van Wise dat het aantal omgekomen Joden al was opgelopen tot 2 miljoen. De dag daarop citeerde The New York Times Dr. Ignacy Szwarcbart (Schwartzbart), een Joods lid van de Poolse Nationale Raad in Londen:
"Joden werden vergast en in Belzec werden ze gedood met een elektrische schok."

Szmul Zygelboim
Rapporten over de genocide bleven in de herfst en winter van 1942 niet beperkt tot de VS. Szmul Zygelbojm, een ander Joods lid van de Poolse Nationale Raad in Londen, maakte de tekst openbaar van een rede die hij had gehouden op 1 september 1942, de derde verjaardag van het uitbreken van de oorlog. 700.000 Joden waren al vermoord tegen mei 1942. Dood geschoten, verhongerd of vergast. Er werden dagelijks 7.000 Joden gedeporteerd uit Warschau.
Zygelbojm riep op tot onmiddellijke hulp, vóór Europa een groot kerkhof zou worden. In een andere toespraak, eerder dat jaar uitgezonden door de BBC, had hij gezegd:
"Het is een schande door te leven, te behoren tot de menselijke soort, tenzij onmiddellijk maatregelen worden genomen om een einde te maken aan deze misdaad, de grootste ooit uit de hele geschiedenis."
Zygelbojm sprak nogmaals voor de BBC in december 1942:
"Als de roep om hulp van de Poolse Joden onbeantwoord blijft, zal Hitler één van zijn oorlogsdoelen hebben bereikt – de vernietiging van de Joden in Europa, ongeacht hoe de oorlog militair ook zal aflopen."

Op 7 december 1942 meldde The Times of London dat E. Raczynski, minister van Buitenlandse Zaken van de Poolse regering, de laatste informatie uit Polen had doorgegeven aan Anthony Eden, zijn Britse ambtgenoot, waaronder bewijs voor de massamoord op de Joden. Het blad meldde verder dat de Duitse plannen voor vernietiging werden doorgezet. Men was van plan tegen juni 1943 Nederland en Denemarken jodenvrij te maken, en nog vóór het einde van het jaar ook Roemenië. Diezelfde dag liet Eden aan de Britse ambassadeur in Washington weten dat hij nu "weinig twijfel (had) dat door de Duitse autoriteiten een beleid werd uitgevoerd van stapsgewijze uitroeiïng van alle Joden, met uitzondering van hoog opgeleide arbeiders. De Poolse regering heeft onlangs rapporten ontvangen die dit lijken te bevestigen. Zij beschouwen deze rapporten als betrouwbaar en ze klinken overtuigend."
In antwoord op een vraag van Silverman in het Lagerhuis op 17 december 1942, gaf Eden een opsomming van de barbaarsheden, begaan door de nazi’s tegen de Joden en veroordeelde hij "deze beestachtige politiek van koelbloedige uitroeiïng." De verantwoordelijken zouden hun straf niet ontgaan. Toen Eden was uitgesproken, stonden alle Lagerhuisleden op en namen een korte tijd stilte in acht.

Menahem Kirschenbaum
Als nog verder bewijs nodig was dat in het oosten misdaden van een ongekende aard werden bedreven, kwam dat die winter al beschikbaar. Jan Karski (Kozielewski) was een Poolse niet-Jood. Hij was lid van de Poolse ondergrondse en trad op als koerier voor de Poolse regering in ballingschap. Eind augustus 1942 was Karski tweemaal het getto van Warschau binnengesmokkeld, om een ooggetuigeverslag te kunnen geven van wat zich daar afspeelde. Hij kwam in contact met Menahem Kirschenbaum van de "Algemene Zionisten" en Leon Feiner van de Joodse "Bund". Bij hun eerste ontmoeting verkeerden de beide Joodse leiders in een staat van complete wanhoop en vertelden zij een verhaal zonder kop of staart toen zij verslag wilden doen van het vreselijke lot van de Poolse Joden. Karski moest veel van wat gezegd was woord voor woord reconstrueren bij zijn terugkeer naar Londen.
Niets en niemand in Polen kon de moord op de Joden verhinderen. Daarom lag de verantwoordelijkheid om althans iets te ondernemen, bij de Geallieerden. "Laat geen enkele regeringsleider in de Verenigde Naties kunnen zeggen dat zij niet wisten dat wij in Polen werden vermoord," zei Feiner.

De geschiedenis zou de Geallieerden verantwoordelijk houden als ze er niet in slaagden te handelen. De Geallieerden zouden openlijk moeten verklaren dat het voorkomen van de vernietiging van de Joden deel uitmaakte van hun oorlogsdoelen. Geallieerde propaganda zou het Duitse volk moeten informeren over Hitler's misdaden via de radio, vlugschriften gedropt uit vliegtuigen en elk ander beschikbaar middel. De namen van de Duitsers die verantwoordelijk waren voor de vernietiging en de daarbij gebruikte methoden, zouden moeten worden gepubliceerd, zodat geen Duitser kon zeggen dat hij niet had geweten wat er in zijn of haar naam was gedaan. Er zou een beroep moeten worden gedaan op het Duitse volk, om politieke druk uit te oefenen op het nazi-regiem om de genocide te stoppen. Als ze niet openlijk in verzet kwamen, zou het Duitse volk beschouwd moeten worden als collectief schuldig aan de misdaden. Tenslotte, als al deze maatregelen niet zouden werken, moesten de Geallieerden represaillemaatregelen treffen. Bepaalde plaatsen van cultureel belang zou men moeten bombarderen en Duitsers die in handen van de Geallieerden vielen en die, na kennis te hebben genomen van zijn misdaden, nog trouw bleven aan Hitler, moeten executeren. Karski protesteerde vergeefs dat zo’n eis onmogelijk kon worden ingewilligd, wegens strijd met het internationale recht. Dit zou niet realistisch zijn en de Joodse zaak schaden. "Nee," zei Feiner, "je moet het zeggen. Wij weten niet was wel en niet realistisch is. Wij sterven hier. Zeg het!"

Er werd nog veel meer besproken tijdens die eerste ontmoeting, zoals een oproep van de twee leiders voor materiële hulp voor de ongelukkige Joden. Tenslotte werd vastgesteld dat als Karski in Londen alleen maar hun gesprek zou herhalen, hij niet zou worden geloofd. Er waren al eerder berichten naar Engeland gestuurd, maar zonder resultaat. Om geloofwaardig over te komen moest Karski een ooggetuige worden. Hij moest kunnen zweren dat hij de slachtingen met eigen ogen had gezien. Karski stemde ermee in te worden binnengesmokkeld in het Warschause getto.

Jan Karski
Ergens tussen 20 - 25 augustus 1942 betrad Karski, begeleid door Feiner, het getto via een tunnel, vanuit Muranowska Straat 6 aan de "Arische" kant.
Meer dan dertig jaar later beschreef hij beeldend wat hij die dag te zien kreeg, in Claude Lanzmann's film "Shoah":
"Het was geen wereld. Het was niet menselijk. Straten vol, vol…. Verkopers. Bedelaars. Jankend van de honger… Het was niet menselijk. Het was een soort… een soort hel… Stank, stank, vuil, stank overal, verstikkend. Smerige straten, nervositeit, spanning. Krankzinnig." Telkens opnieuw wees Feiner, onvermoeibaar, Karski op weer een ander angstaanjagend fenomeen. "Onthoud dit," zei Feiner dan, "vergeet het niet."
Karski kwam een andere dag terug naar het getto om nog meer te registreren van deze ijzingwekkende omstandigheden, maar vertrok al snel. "Om eerlijk te zijn, ik kon er niet meer tegen... ik werd er beroerd van." Maar Feiner was nog niet tevreden. De koerier zou nog meer moeten zien om een doeltreffende ooggetuige te worden. Karski ging ermee accoord de "Endlösung" in de praktijk gade te slaan. Gekleed als een Oekraïense bewaker ging hij het doorgangskamp Izbica Lubelska binnen, waar Joden werden vastgehouden tot Belzec gereed was om ze te ontvangen. Wat hij daar zag valt niet te beschrijven. Geschokt door de ervaring ging Karski terug naar Warschau om zich voor te bereiden op de lange kwellende reis naar Londen, waar hij aankwam op 25 november 1942. Tot in Parijs had hij steeds een microfilm bij zich gedragen, verstopt in een uitgeholde sleutel, die daarna was dichtgelast. De sleutel met inhoud werd onmiddellijk opgestuurd naar Londen, waar hij aankwam vóór Karski zelf, en die de basis vormde voor een persbericht, uitgegeven door de Poolse regering in ballingschap op 24 november 1942. Dit persbericht vormde de bron voor de publicaties in The New York Times op 25 november 1942 en The Times of London op 7 december 1942, hierboven aangehaald.

Karski had gehoopt Churchill te zullen ontmoeten, maar hij moest zich tevreden stellen met een onderhoud met Eden in februari 1943. Die luisterde beleefd, maar het enige resultaat was dat Eden een rapport opmaakte voor de bijeenkomst van het oorlogskabinet (met onder meer Churchill) op 17 februari 1943.
Karski bleef nog een aantal maanden in Engeland, en ontmoette in die tijd allerlei invloedrijk geachte lieden. Maar men trok uit zijn bewijs geen enkele conclusie en net in deze tijd hervatten de doodscentra hun moordwerk. De Poolse regering besloot Karski naar Amerika te sturen, waar hij arriveerde op 16 juni 1943. Pas eind juli van dat jaar, elf maanden nadat hij had rondgelopen in het getto van Warschau (dat niet meer bestond) en binnengesmokkeld was in Izbica, ontmoette Karski de enige persoon die de politiek van de Geallieerden een andere wending kon geven, de President van de VS:
"Er is een verschil tussen het door de Duitsers opgezette terreursysteem tegen de Polen en dat tegen de Joden. De Duitsers willen de Poolse staat verwoesten als staat - wat betreft de Joden, die willen zij als biologische substantie vernietigen - . Als de Duitsers hun behandeling van de Joodse bevolking niet veranderen, als er geen poging wordt ondernomen door de Geallieerden om in te grijpen, door represailles of anderszins, zullen er, onvoorziene omstandigheden buiten beschouwing gelaten, binnen anderhalf jaar nadat ik mijn vaderland verliet, geen Joden meer zijn in Polen."
Karski's bewogen pleidooi voor de Joden had mogelijk invloed op Roosevelt toen hij besloot tot de oprichting van een Raad voor Oorlogsvluchtelingen op 22 januari 1944, een maatregel die een gunstig resultaat had, want toen de oorlog ten einde was had de Raad een belangrijke rol gespeeld bij de redding van naar schatting 200.000 Joden, voornamelijk in Hongarije en Roemenië. Als het Roosevelt tot deze actie heeft gestimuleerd, is dat het enige tastbare resultaat geweest van Karski's moedige poging om aan het moorden een einde te maken. Maar in 1944 waren de kampen van de Aktion Reinhard al geruime tijd ontmanteld en waren de meeste slachtoffers van de Shoah dood. Karski's missie had schipbreuk geleden op een combinatie van politieke hypocrisie, ongevoelige bureaucratie, nationaal egoïsme en onverschilligheid. De Joden, zo leek het, hadden geen waarde.

Szwarcbart stuurde een telegram waarin hij Karski's getuigenis bevestigde, naar het Joods Wereld Congres in New York op 4 december 1942. Als gevolg van de censuur in oorlogstijd is een kopie van het telegram, die was gestuurd naar het ministerie van Buitenlandse Zaken, bewaard gebleven in het Britse Public Records Office. Nog opmerkelijker is het telegram dat de dag ervoor is verstuurd naar het Joods Wereld Congres door Abraham Stupp van het Jewish Agency in Tel Aviv.
Omdat Palestina in die dagen een Brits Mandaatgebied was, was dit telegram onderworpen aan dezelfde regels van censuur en moest er dus een kopie worden gemaakt voor Buitenlandse Zaken. De vluchtelingen uit bezet Europa die waren aangekomen in Palestina op 14 november 1942, waren nu grondig verhoord. Het telegram bevatte uitvoerige informatie over de vernietigingspolitiek van de nazi’s, waarover de vluchtelingen kennis droegen uit de eerste hand. 70.000 Joden waren gedeporteerd uit Lublin. 7.000 waren gestuurd naar Majdanek. Van de resterende 63.000 was nergens meer een spoor, zodat moest worden aangenomen dat ze waren vermoord. In mei 1942 waren er nog maar 6.000 Joden in Krakau. Alle andere Joodse inwoners van de stad waren gedeporteerd met onbekende bestemming en naar alle waarschijnlijkheid vermoord. 10.000 Joden waren gedeporteerd uit Tarnow, en 7.000 anderen doodgeschoten op het station.

De deportaties uit Warschau waren begonnen op 22 juni 1942 (dit moet zijn 22 juli) op een schaal van 7.000 per dag. In oktober 1942 waren er in de stad nog maar 36.000 Joden over. De gedeporteerden waren gestuurd naar Treblinka, waar de "Joden (werden) gevoerd (naar een) zogenaamd badhuis dat hermetisch (werd) gesloten. (De) lucht (was) uit de badkamers gepompt (zodat) de mensen stikten. Andere bronnen melden (dat de) Joden (worden) gedood met gifgas."
Feit was, dat welke methode men ook gebruikte, niemand het "badhuis" levend verliet. Er werden continu lijken verbrand. Vanaf januari 1942 waren Joden uit het Wartheland naar het dorp Chelmno (Chelmno Nad Nerem) gedeporteerd en vermoord in gaswagens. Er werden nog andere wreedheden beschreven in het telegram, dat eindigde met een oproep aan alle regeringen van de beschaafde wereld om een einde te maken aan deze misdaden. Een kopie van het telegram werd gestuurd aan de staatshoofden van de democratische volkeren. Het was ondertekend door Anselm Reiss als de vertegenwoordiger van het Poolse Jodendom.

Inmiddels beschikten de Geallieerden over een haast pijnlijke hoeveelheid detailinformatie over de uitroeiïng van de Joden. Maar er zou nog veel meer komen in 1943 en 1944, in het bijzonder over Auschwitz.
Daarvandaan kwam een uitvoerig rapport aan op het kantoor in Londen van het Amerikaanse Office of Strategic Services (OSS – de voorloper van de CIA). Dit uit twee delen bestaande rapport was opgesteld op 10 en 12 augustus 1943, en ontvangen in Londen op 28 januari 1944. Het bevatte uitgebreide informatie over de moorden gepleegd in Auschwitz. Onder andere stelde het rapport dat 468.000 niet-geregistereerde Joden waren vergast in het kamp per september 1942. Tussen september 1942 en begin juni 1943, arriveerden in het kamp circa 60.000 Joden uit Griekenland, 50.000 uit Slowakije en het Protectoraat, 60.000 uit Nederland, België en Frankrijk en 16.000 uit Poolse steden. Begin augustus 1943 waren 15.000 Joden aangekomen uit Sosnowiec en Bedzin. Van al deze mensen was nog ongeveer 2 percent in leven. Van meer dan 14.000 zigeuners was 90% vergast. Het rapport beschreef ook de crematoria in Birkenau, en gaf een opsomming van de voornaamste kampbeulen: Höß, Schwarz, Aumeier, Mandel, Grabner en Boger, onder anderen. "Er is in de geschiedenis geen ander geval te vinden van zulk een vernietiging van mensenlevens," aldus het rapport.

Er waren nog andere rapporten in de OSS dossiers. Op 25 september 1943 had het comité van het Internationale Rode Kruis gerapporteerd over het ontruimen van getto’s in Galicië, onder meer een massamoord op de Joodse bevolking van Rawa Ruska in december 1942. Er was een verklaring van een vluchteling uit Treblinka, David Milgrom, gedateerd 30 augustus 1943 en een rapport over schietpartijen in Majdanek gedateerd 24 februari 1944 (Aktion Ernstefest).

Rudolf Vrba
Op 10 april 1944 ontsnapten twee Slowaakse Joden, Rudolf Vrba (Walter Rosenberg) en Alfred Wetzler uit Birkenau. Toen ze ten slotte Slowakije hadden weten te bereiken, legden ze lange gedetailleerde verklaringen af ten overstaan van de Joodse Raad in Zilina. Op 19 maart 1944 had het Duitse leger Hongarije bezet. In diezelfde maand was de bouw van een uitlaadperron direct voor de crematoria in Birkenau gereedgekomen. Men had SS-ers in het kamp horen spreken over Hongaarse "salami". Het was duidelijk dat de volgende slachtoffers de Joden uit Hongarije zouden zijn, de grootste Joodse bevolkingsgroep die nog over was op door de nazi’s gecontroleerd gebied. Vrba en Wetzler wisten dat zij de Hongaarse Joden moesten waarschuwen voor het lot dat hun wachtte. Hun rapport werd gestuurd naar het Hongaarse ministerie van Buitenlandse Zaken in de eerste week van mei 1944. Een kopie zond men naar de Raad voor Oorlogsvluchtelingen op 16 juni 1944. De transporten van Hongaarse Joden naar Birkenau begonnen op 15 mei 1944 en duurden voort tot 9 juli 1944. Op dat moment waren er 437.000 gedeporteerd, van wie de meesten direct bij aankomst waren vergast.

De rapporten bevatten, zoals te zien is, onjuistheden. Bij elk rapport op zichzelf genomen kunnen vraagtekens worden geplaatst. Maar alle tezamen leveren ze onmiskenbaar bewijs dat de Duitsers een misdaad van enorme afmetingen begingen in Europa. Alleen zij die dit niet wilden zien, konden loochenen dat er een systematische, verregaand georganiseerde en efficiënte, machinaal opgezette massamoord aan de gang was.

Principiële kwesties geven zelden aanleiding tot een "casus belli". Oorlogen worden over het algemeen gevoerd om geopolitieke redenen. Hitler's oorlog tegen de Joden was uitzonderlijk, zelfs als de opzet 100% kwaadaardig was.
Het verdwijnen van de Joden, en uiteindelijk hun vernietiging, was niet het nevengevolg van aan enig ander doel. Hoewel er ook op grote schaal is gestolen en dit geen kleine rol heeft gespeeld, was het met wortel en tak uitrukken van de Joden zelf het doel. Als het Duitsland’s bedoeling was de Joden te elimineren, hebben de Geallieerden de oorlog niet gevoerd om hen te redden. Als het al als oorlogsdoel voorkwam op de agenda van de geallieerde strijdkrachten dan toch niet hoog. De Geallieerden konden tal van redenen bedenken voor hun gebrek aan actie, sommige valide, andere van dubieus gehalte. Er waren geen schepen beschikbaar om de Joden naar veilige streken te brengen. Er zouden vijandelijke agenten tussen de vluchtelingen kunnen zitten die de oorlogsinspanningen konden ondermijnen. Men vreesde zowel in Groot-Brittannië als in de VS voor een enorme toestroom van Joden. De Britten waren beducht voor mogelijke problemen in Palestina, zou men de Joden daar willen toelaten. Niets mocht de eerste prioriteit van de Geallieerden, het verslaan van nazi-Duitsland, in de weg staan. En ten slotte het belangrijkste argument, de Joden werden niet gezien als een nationaliteit of als een bondgenoot. Tegen dit soort redeneringen was de positie van de Joden hopeloos.

Er was veel cynisme in de houding van de Geallieerden. Men vond het niet nodig de Joden enige vorm van prioriteit te geven in hun wanhopige strijd. In veel geallieerde kringen vond men veeleer het tegenovergestelde. Geconfronteerd met het alternatief, zouden de Joden in nazi gevangenschap en hun geloofsgenoten die nog niet onder de nazi’s zuchtten, te allen tijde en onder alle omstandigheden de Geallieerden steunen. De Geallieerden waren bang de Joden te behandelen als een "speciaal geval". Meer dan 100.000 Polen, Grieken en Joegoslaven werden geëvacueerd na 1942.
De Geallieerden voorzagen in veel van de behoefte aan voedsel van de Griekse bevolking tussen 1942 en 1945. Toch voelde een ervaren Amerikaanse politicus, de onderminister voor bijzondere buitenlandse problemen Breckinridge Long zich geroepen om in zijn privé dagboek in april 1943 op te merken dat elke betrokkenheid bij hulp aan de Joden uit naam van de Geallieerden "voedsel zou geven aan de beschuldigingen van Hitler dat wij deze oorlog voeren ten bate en op aanwijzing van onze Joodse burgers."

In 1942 bezaten de Geallieerden noch de middelen noch, belangrijker, de wil om iets van belang te ondernemen ten gunste van het Europese Jodendom. Maar in 1944 waren de middelen aanwezig om hen te redden wie nog over waren, maar de wil ontbrak nog altijd. In 1942 verloren de Geallieerden de oorlog op alle fronten. Militaire interventie van welke aard ook in Oost-Polen of het westen van de Sovjet Unie was onmogelijk, waarmee niet gezegd wil zijn dat er ook absoluut niets had kunnen worden gedaan. Als directe militaire actie al onuitvoerbaar was in 1942, dat was zeker niet het geval in 1944. Op herhaalde verzoeken uit Joodse kringen om de crematoria in Birkenau en de spoorlijn erheen te bombarderen, was het standaard antwoord dat elke afwijkende bestemming van mankracht en materieel een geallieerde overwinning zou vertragen. Alleen door een overwinning op Duitsland konden de Joden worden gered. Dat was op zich natuurlijk wel juist, maar het argument was vals. Het simpele feit lag daar, dat de nazi’s de Joden sneller doodden dan de Geallieerden de oorlog konden winnen. Wat voor zin zou het bevrijden van 6 miljoen lijken hebben? De Geallieerden waren niet in staat, of bereid, dit dilemma onder ogen te zien. William J Casey, een medewerker van de OSS gestationeerd in Londen vanaf 1943, schreef in zijn memoires:
"Ik zal nooit begrijpen hoe het kon dat wij, bij alles wat we wisten over Duitsland en zijn militaire machinerie, zo weinig besef hadden van de concentratiekampen en de omvang van de Holocaust. We waren in algemene termen op de hoogte van de Jodenvervolging, wisten dat ze in de bezette landen werden opgepakt en gedeporteerd naar Duitsland, dat ze in kampen werden vastgehouden en dat daar wreedheden en moorden plaatsvonden. Maar bijna, en misschien wel helemaal niemand begreep op wat voor verschrikkelijke schaal dit gebeurde. Het was ten enenmale ontoereikend om uit te gaan van de algemeen bekende brutaliteit en slachtingen die nu eenmaal inherent zijn aan oorlog. Er werd in Londen weinig gesproken over de concentratiekampen, behalve als plekken waar gevangen genomen spionnen en mensen uit het verzet werden opgesloten als ze niet ter plaatse waren geëxecuteerd. En de rapporten die we ontvingen werden ter zijde gelegd wegens de officiële politiek in Washington en Londen om ons alleen te concentreren op het verslaan van de vijand."

Het bombarderen van spoorwegen zou stellig weinig effect hebben gesorteerd, gezien de snelheid waarmee die konden worden gerepareerd. Ten slotte werd Auschwitz door de Amerikaanse luchtmacht vier maal gebombardeerd, tussen augustus en december 1944. Maar het doel was niet de gaskamers van Birkenau, die nog in werking waren in augustus en september, maar het industriële complex in Monowitz.
Gezegd moet ook worden dat het verwoesten van Birkenau's gaskamers de Joden niet per se zou hebben gered. De nazi’s waren hun vernietigingsprogramma voldoende toegewijd dat zij andere moordmethoden zouden hebben ontwikkeld. In twee dagen van de Aktion Erntefest in november 1943 waren 42.000 Joden doodgeschoten. In de zomer van 1944 werden de gaswagens van Chelmno weer voor korte tijd operationeel. De intentie om te vernietigen was zo dwingend, dat wellicht alternatieven zouden zijn gezocht. Maar iets van een positieve respons zou wel een duidelijke boodschap hebben aan de nazi’s dat hun misdaden waren vastgesteld – en dat had misschien levens gespaard.

Er was nog een andere factor van invloed op de apathische benadering door de Geallieerden van het probleem hoe de Joden te redden. Veel Britse en Amerikaanse politici, ambtenaren, diplomaten en militairen waren allerminst begaan met de Joden. Hun reacties varieerden van ongeloof tot desinteresse, van opportunisme tot vooroordeel. Volgens zijn privé-secretaris gaf Eden bij ten minste twee gelegenheden blijk van een stevige weerzin tegen Joden. Daarin was hij binnen het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken bepaald geen uitzondering. Voor het Amerikaanse State Department gold ongeveer het zelfde. Vaak wordt tegenwoordig vergeten hoe algemeen verbreid en haast modieus het was om er in het tijdperk vóór de Shoah uitgesproken antisemitische denkbeelden op na te houden. De al genoemde Breckinridge Long vond dat Hitler's boek "Mein Kampf" 'de juiste toon trof tegen het Jodendom en tegen de Joden als exponenten van Communisme en Chaos'.

In augustus 1943 schreef Roger Allen, medewerker van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken, aan William Cavendish-Bentinck, de voorzitter van de Joint Intelligence Committee, over het formele Britse standpunt (waarin over Joden niet werd gesproken) ten aanzien van een rapport afkomstig van Poolse ondergrondse bronnen over de vernietigingspraktijken van de nazi’s in het oosten van Polen. Allen schreef o.a.:
"Inderdaad is melding gemaakt van het gebruik van gaskamers in andere rapporten; maar deze meldingen waren gewoonlijk, zo niet steeds allemaal even vaag, en zij waren, waar het hier om de vernietiging van Joden ging, doorgaans van Joden afkomstig. Persoonlijk heb ik nooit begrepen wat het voordeel is van een gaskamer boven het eenvoudiger machinegeweer, of de net zo eenvoudige manier van uithongeren. Deze verhalen zijn misschien waar, misschien ook niet, maar in beide gevallen, stel ik vast, baseren we ons op hoogst twijfelachtig bewijsmateriaal, waarvan we ook geen bevestiging kunnen krijgen."

Cavendish-Bentinck voegde hieraan toe:
"Volgens mij is het onjuist de Poolse informatie over Duitse wreedheden te beschrijven als "betrouwbaar"." De Polen, en voor de Joden geldt dat nog sterker, zijn geneigd Duitse wreedheden te overdrijven om ons te beïnvloeden. Daarin lijken ze geslaagd. Mr. Allen en ik hebben beiden de Duitse wreedheden van zeer nabij gevolgd. Ik geloof niet dat er bewijs is dat zou worden geaccepteerd in een rechtbank dat Poolse kinderen ter plaatse zijn gedood door Duitsers terwijl hun ouders werden gedeporteerd om te werken in Duitsland, noch dat Poolse kinderen zijn verkocht aan Duitse landverhuizers. Wat betreft het sturen van Polen naar gaskamers, ik geloof niet dat er enig bewijs bestaat dat zoiets plaatsvindt."

Toen het Amerikaanse ministerie van Financiën toestemming wilde geven voor het overmaken van geld door Joodse liefdadigheidsorganisaties naar een fonds voor steun aan en redding van Joden, werd dit door het ministerie van Buitenlandse Zaken maandenlang tegengehouden. De Britten waren niet minder hardvochtig. In december 1943 werd een telegram van Londen naar Washington gestuurd waarin tegen dergelijke steunprogramma’s bezwaar werd gemaakt, in verband met "de problemen waar men met een aanzienlijk aantal Joden moest blijven, indien zij zouden worden gered."
Een intern onderzoek uit 1944 naar de behandeling door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van de kwestie van het redden van Joden, droeg de titel "Rapport aan de minister over het Gedogen door deze Regering van de moord op de Joden." Antisemitische opvattingen bleven overigens niet beperkt tot de kringen van de macht. In een opinie-onderzoek, gehouden vlak voor de oorlog, bleek 75 - 85% van de Amerikanen tegen een versoepeling van de immigratienormen, hetgeen zonder twijfel Joodse vluchtelingen zou hebben geholpen. Opinie-onderzoeken gedurende de oorlog wezen uit, dat de Amerikanen alleen Japanners en Duitsers als een grotere bedreiging dan de Joden zagen voor hun samenleving. In Groot-Brittannië liep men tijdens de oorlog wat minder te koop met zijn antisemitisme, maar het leefde ongetwijfeld in alle lagen van de bevolking.

Onder druk van het zich opstapelende bewijsmateriaal belegden de Britse en Amerikaanse regering een conferentie, ogenschijnlijk om het probleem van de oorlogsvluchtelingen op te lossen. De conferentie werd geopend in Bermuda op 19 april 1943, toevallig de eerste dag van de opstand in het getto van Warschau. De twee delegaties wezen elk verzoek aan Hitler om Joden in door de nazi’s bezette gebieden vrij te laten, categorisch van de hand, evenals elke uitruil van Duitse krijgsgevangenen en geïnterneerden tegen Joden, en het sturen van voedsel naar de Joden in Europa. Het Joodse karakter van het probleem werd onder de tafel geveegd. De Britten benadrukten dat de Joden maar één van de vele groepen slachtoffers waren. De Amerikanen hielden vast aan de term "politieke vluchtelingen", waarmee de ware aard van het probleem werd verhuld. Er werd een stilzwijgende afspraak gemaakt, dat de Amerikanen de Britten niet lastig zouden vallen over Palestina, en anderzijds de Britten even discreet zouden blijven betreffende Joodse immigratie naar de VS. De conferentie was een ramp voor de Joden. In de getto’s en de kampen in Europa hadden de Joden zich aan hun lot overgelaten gevoeld. Nu waren ze dat met zoveel woorden. Er werd tijdens de oorlog enige hulp verleend aan Joden in verschillende delen van Europa, vooral door de American Jewish Joint Distribution Committee (de "Joint"), en in het laatste oorlogsjaar ook door de Raad voor Oorlogsvluchtelingen. Maar alles bij elkaar was het te weinig en te laat.

Er zijn mensen die, min of meer terecht, kritiek op de Geallieerden zien als makkelijk praten achteraf. De wereld zag er in 1942 heel anders uit dan vandaag. Alleen wie zelf op de hoogte is van de oorlogsomstandigheden kan een juiste inschatting maken van de moeilijkheden waartegenover de Geallieerden zich gesteld zagen. Dat is allemaal waar; veel van de voorstellen die werden gedaan waren onpraktisch of in strijd met het internationale recht. Maar er hadden andere, minder directe acties kunnen worden ondernomen. Men had tijdelijke kampen voor vluchtelingen in neutrale landen als Spanje, Portugal, Turkije, Zwitserland en Zweden kunnen oprichten of stimuleren. Het leven van een Displaced Person, om de naoorlogse bureaucratische term te gebruiken, zou ongetwijfeld verre van aangenaam zijn geweest, maar oneindig verkieslijker dan het alternatief. En als allerminste had men in de oorlogsjaren de quota’s voor visa naar Palestina en de VS volledig kunnen benutten (hetgeen niet is gebeurd). Breckinridge Long, belast met de Amerikaanse vluchtelingenpolitiek, schreef in een intern memorandum van het State Department in juni 1940:
"Wij kunnen de stroom immigranten naar de Verenigde Staten vertragen en zelfs voor onbepaalde tijd stopzetten. Wij kunnen dit doen door onze consuls eenvoudig te adviseren elk denkbaar obstakel in de weg te leggen en – door onze toevlucht te nemen tot verschillende administratieve procedures die de toewijzing van visa’s zouden vertragen, en vertragen, en vertragen.
In juli 1941 was slechts 25% van de beschikbare Amerikaanse quota’s opgebruikt.
Bovendien had men een eenvoudige maatregel kunnen treffen die een verwaarloosbaar effect zou hebben gehad op de hulpbronnen van de Geallieerden, maar die talloze levens had kunnen besparen. Een meer gestructureerde verspreiding van meer details over het lot van de Joden in bezet Europa via de radio zou sommigen ertoe gebracht hebben meer acht te slaan op de waarschuwingen, en verzet hebben gestimuleerd. Rudolf Vrba schreef:
"Zou iemand mij levend naar Auschwitz hebben gekregen als ik over zulke informatie had beschikt? Zouden duizenden en duizenden patente Joodse kerels uit alle uithoeken van Europa hun kinderen, vrouwen en moeders naar Auschwitz hebben laten sturen, als ze hadden geweten?"

Misschien was het te laat om de Joden in Polen nog te redden. Misschien zouden al deze voorstellen geen enkele Europese Jood hebben gered. Maar met een positieve reactie hadden de Geallieerden tenminste hun hogere moraal getoond en de beschuldiging vermeden dat het ze niets kon schelen. Niets doen was geen optie. Woorden van medelijden en beloften van vergelding konden de slachtoffers weinig troost brengen. Handelen was geboden. Bovenal was het hun gebrek aan inlevingsvermogen, hun onvermogen, -waardoor ook,- om de ware aard van het kwaad dat zij bestreden te taxeren, in combinatie met een fundamenteel gebrek aan compassie, waarvoor de Geallieerden ter verantwoording kunnen worden geroepen. Zonder dat zij het zich bewust waren, paste hun inertie precies bij de genocidepolitiek van de nazi’s, met de bekende fatale afloop.

Zelfs na de inname van het KZ Majdanek door de Sovjets in juli 1944 waarop Westerse verslaggevers het kamp mochten inspecteren, en er journaalbeelden en foto’s van de crematoria verschenen in bioscopen en kranten, trachtte menigeen nog de realiteit van de gebeurtenissen te ontgaan. The Times of London vroeg zich af of het tonen van de gruwelen van Majdanek wel van goede smaak getuigde. De BBC liet zijn correspondent bij het Rode Leger weten dat men zijn berichtgeving uit Majdanek zag als “een propaganda stunt”. Zij werd niet uitgezonden.
In werkelijkheid was het lot van het Europese Jodendom al lang beklonken voordat de Einsatzgruppen aan hun moorddadige trektochten door Polen en de Sovjet Unie begonnen, jaren voor de treinen naar Belzec, Sobibor en Treblinka begonnen te rijden. De Joden waren veroordeeld door een vooroorlogse combinatie van bekrompen eigenbelang, xenofobie en fanatisme. Als er nog enige twijfel had kunnen bestaan over het voor de hand liggende gevolg voor de Joden van Duitsland’s drang naar het oosten, dan zouden de gebeurtenissen in de Reichskristallnacht in november 1938 aan alle illusies een einde hebben moeten maken. Als iemand de Shoah had kunnen voorspellen, zou een gevoel van medemenselijkheid de beschaafde landen van de wereld ertoe hebben moeten gebracht hun deuren te openen. In plaats daarvan, bleven die deuren stevig gesloten.

Misschien moeten we voor een laatste mijmering over dit tragische hoofdstuk in de moderne geschiedenis Szmul Zygelbojm nog eens aan het woord laten, die zo wanhopig heeft gestreden voor enige erkenning van de zaak van de Joden in Polen. In zijn vertwijfeling naar aanleiding van het nieuws over de liquidatie van de laatste Joden van Warschau, onder wie zijn vrouw Manya en zijn 16-jarige zoon Tuvia, pleegde Zygelbojm zelfmoord in Londen op 12 mei 1943, op 48-jarige leeftijd. In zijn laatste brieven, gericht aan leden van de Poolse regering in ballingschap, schreef hij onder meer het volgende:
"Verantwoordelijkheid voor de moord op de hele Joodse bevolking ligt primair bij de moordenaars zelf, maar indirect is de mensheid in haar geheel verantwoordelijk – alle Geallieerde volkeren en hun regeringen, die tot op heden niets hebben gedaan om de misdaad te stoppen. – Ik kan niet rustig blijven, ik kan niet verder leven terwijl de laatste resten van het Joodse volk in Polen, die mij hierheen hebben gestuurd, worden vernietigd. Mijn kameraden in het getto van Warschau zijn de heldendood gestorven in de laatste veldslag, met een wapen in hun hand. Ik heb niet de eer als zij te sneuvelen. Maar ik hoor bij hen en in hun graf – hun massagraf. Moge door mijn dood een kreet van protest klinken tegen de onverschilligheid waarmee de wereld naar de verwoesting van de Joodse wereld staat te kijken en geen hand uitsteekt om die te stoppen."

Bronnen:
1) Hilberg, Raul. The Destruction of the European Jews, Yale University Press, New Haven, 2003
2) Hilberg, Raul. Perpetrators Victims Bystanders, Harper Collins, New York, 1993
3) Gutman, Israel, ed. Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
4) Gilbert, Martin. The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
5) Wistrich, Robert S. Hitler and the Holocaust, Phoenix Press, London, 2002
6) Browning, Christopher R. Ordinary Men, HarperCollins, New York, 1993
7) Landau, Ronnie S. The Nazi Holocaust, I B Tauris & Co Ltd, London & New York, 1992
8) Lanzmann, Claude. Shoah, Da Capo Press, New York, 1995
9) Dawidowicz Luc S. The War Against the Jews, Bantam Books, New York, 1979
10) Swiebocki, Henryk, ed. London Has Been Informed…, The Auschwitz-Birkenau State Museum, 1997
11) Wood, E. Thomas & Jankowski, Stanislaw M. Karski, John Wiley & Sons Inc, New York, 1994
12) Pohl, Dieter. The Murder of Jews in the General Government, (in Ulrich Herbert, ed. National Socialist Extermination Policies), Berghahn Books, New York, 2000
13) Kushner, Tony. Different Worlds – British perceptions of the Final Solution during the Second World War, (in Cesarani, David, ed. The Final Solution – Origins and Implementation), Routledge, London, 1996
14) Wyman, David S. ed. The World Reacts to The Holocaust, The John Hopkins University Press, Baltimore, 1996

Foto's: GFH

© ARC 2006