In
maart 1942 waren naar schatting 75 - 80% van de slachtoffers van
de Shoah nog in leven, terwijl 20 - 25% inmiddels dood waren. In
februari 1943
waren deze percentages precies omgekeerd. Of, anders geformuleerd, in die periode van 11 maanden zijn
tenminste 3 miljoen Joden omgebracht.
1942 was het jaar van de "shechita"
(de slachting), en het grootste deel van die slachting vond plaats onder de paraplu van de
Aktion Reinhard.
De meeste Joden waren gestorven in de kampen in
Belzec,
Sobibor en
Treblinka, maar vele duizenden waren
doodgeschoten, net buiten de steden waar zij in getto’s waren opgesloten, tijdens razzia’s die deel
uitmaakten van de
Aktionen, of tijdens het vervoer naar de vernietigingscentra. Duizenden
anderen waren gestorven in de getto’s zelf en in werk- en concentratiekampen, door honger, ziekte,
uitputting en standrechtelijke executie. Op een enkele dag, bijvoorbeeld,
19 augustus 1942,
roeide het
Reserve-
politiebataljon 101
de Joodse bevolking van
Lomazy uit. Tegelijk waren deportatietreinen
onderweg naar
Belzec uit
Lwow en
Jaslo en naar
Treblinka uit
Warschau en
Otwock. Op deze ene dag werden meer dan 25.000 mensen vermoord
- en er waren veel van zulke dagen gedurende die afschuwelijke maanden.
De essentie van
Aktion Reinhard kan worden samengevat in twee woorden - snelheid
en geheimhouding. Niemand hoeft te twijfelen aan de efficiency van de Nazi planning toen eenmaal
de beslissing was genomen om de Joden te vermoorden, zoals het bovenstaande laat zien.
De fase van intensief moorden was kort en beestachtig. Maar geheimhouding? Hoe was het
mogelijk te voorkomen dat de kennis van het moorden op een dergelijke schaal breed bekend
raakte? En indien wat er gebeurde met de Europese Joden bekend was, wat had er dan
gedaan kunnen worden? Inderdaad, wat werd er gedaan?
De geschiedenis van "Ultra" en de "Enigma Machine" is voldoende bekend en hoeft hier niet
te worden herhaald. De Britse
Code and Cypher School had sinds de eerste dagen van
de oorlog met wisselend succes Duitse militaire en politiecodes onderschept en ontcijferd. Tegen de
zomer van 1941 en tijdens Operatie Barbarossa waren ontcijferde
opgaven van executies door politie-eenheden in de Sovjet Unie algemeen bekend. Op
17 augustus 1941 bijvoorbeeld, rapporteerde een SS Cavalerie
Brigade 7.819 executies in de buurt van
Minsk.
Erich von dem Bach-Zelewski, de "
HSSPF voor Centraal-Rusland",
ondertekende diezelfde dag een rapport waarin melding werd gemaakt van 30.000 executies.
Tussen 23 en 31 augustus 1941 gaven 17 rapporten gedetailleerde
beschrijvingen van het doodschieten van Joden in de zuidelijke sector, in groepen in omvang
variërend van 61 tot 4.200 personen. Politie Regiment Zuid rapporteerde op
12 september 1941 de executie van 1.255 Joden in
Ovruch.
Zulke onderschepte berichten werden regelmatig doorgezonden naar de Britse Militaire
Inlichtingendienst, die wekelijks samenvattingen maakte voor de Eerste Minister. De activiteiten
van de
Einsatzgruppen in de voormalige Sovjet Unie waren daarom bekend tot in de
hoogste kringen van de Britse regering. Op
24 augustus 1941,
in een radioboodschap, zei
Winston Churchill het volgende:
"
Hele districten worden vernietigd. Duizenden – letterlijk duizenden –
executies in koelen bloede worden door de Duitse politietroepen uitgevoerd op Russische patriotten
die hun geboortegrond verdedigen. Sinds de invasies van de Mongolen in Europa in de zestiende
eeuw, heeft zich nooit meer zo’n stelselmatige, genadeloze slachtpartij op ook maar bij benadering
een dergelijke schaal voorgedaan."
Churchill vervolgde:
"
Wij zijn getuige van een ongekende misdaad."
Hij sprak niet specifiek over Joden. De Britten bevonden zich in een lastig parket; als ze al te veel
details zouden onthullen, kon dat de Duitsers erop attenderen dat hun berichtcodes waren gekraakt.
Er is enig bewijs dat de Duitsers dat al vermoedden, want op
13 september 1941 gaf
Kurt Daluege,
hoofd van de
Ordnungspolizei, aan zijn commandanten te velde opdracht om hun
rapporten voortaan per koerier en niet meer via de radio in te sturen.
In
november 1941 was
Churchill
minder terughoudend over het lot van de Joden. In een bericht aan de
Jewish Chronicle
van
14 november 1941 schreef hij:
"
Niemand heeft vreselijker te lijden dan de Jood van het onuitsprekelijke
kwaad dat Hitler en zijn verderfelijke regime
brengen over lichaam en geest van de mens."
Een week eerder had de
Jewish Chronicle een artikel gepubliceerd over de deportatie
van Duitse Joden naar Polen. Op
16 januari 1942 publiceerde
dezelfde krant een Sovjet rapport dat 52.000 Joden waren vermoord in
Kiev. In
februari 1942 maakte de krant
melding van een gerucht als zouden 18.000 Joden zijn gedood in
Poltava, en berichtte dat 15.000 Joden waren vermoord in
Borisov. Op
10 april verscheen een
artikel waarin melding werd gemaakt van de deportatie van 1.200 Joden naar
KZ Mauthausen, die daar waren gedood met “gifgas”.
Er waren al vanaf de eerste dagen van de oorlog krantenberichten geweest over wreedheden
van de nazi’s in Polen, maar de informatie die nu boven water kwam, was van een meer sinister
karakter. Onder de kop “Poolse Joden vrezen uitroeiïng”, presenteerde Dr.
Henry Shoskes gedetailleerde sterftecijfers in de Poolse
getto’s aan
The New York Times op
1 maart 1942.
Het maandelijkse aantal sterfgevallen bedroeg 10.000.
Bevestiging van wat de
Einsatzgruppen uitvoerden, liet ook niet lang op zich
wachten. Een rapport, gezonden aan de Poolse regering in ballingschap in
Londen door de Joodse Bund (arbeidersorganisatie) in
Warschau in
mei 1942, was het
eerste document over de moordpartijen dat het Westen bereikte. Het rapport bevatte een nauwkeurige
beschrijving van de toegepaste methoden en gaf cijfers over de moord op de Joden. 30.000 waren
er vermoord in
Lwow,
15.000 in
Stanislawow,
5.000 in
Tarnopol, 2.000 in
Zloczow,
4.000 in
Brzezany, waar het aantal Joden vóór
de oorlog 18.000 had bedragen, maar inmiddels nog maar 1.700. Soortgelijke verhalen kwamen uit
Zborow, Kolomyja, Stryj, Sambor, Drohobycz, Zbaraz, Przemslany,
Kuty, Sniatyn, Zaleszczyki,
Brody,
Przemysl,
Rawa Ruska
en andere plaatsen in zowel Galicië als de Baltische staten. Op
19 juni bevatte de
Jewish Chronicle als commentaar
dat “
er nieuws doorsijpelt over recente ijzingwekkende massamoorden
op Joden in het door de nazi’s bezette Europa. Er wordt melding gemaakt van zo’n
85.000 mannen, vrouwen en kinderen.”
Het
United States Office of Strategic Services ontving een verslag gedateerd
20 juni 1942 uit
Lissabon,
dat begon met de woorden, "
Duitsland vervolgt de Joden niet langer.
Het roeit ze systematisch uit."
De informatie was afkomstig van een Britse officier die was ontsnapt uit krijgsgevangenschap en zich
enige tijd verborgen had gehouden in het
getto van Warschau
alvorens te vluchten naar Portugal. De officier berichtte dat
Heinrich Himmler in
april 1942
een bezoek had gebracht aan
Hans Frank, om hem te laten weten dat de
Joden naar de zin van de
Führer niet snel genoeg verdwenen. De Joden moesten
"feitelijk verdwenen" zijn op een vastgestelde datum. Een aanzet daartoe was afgekondigd in
Lublin, "waar al enige tijd treinladingen Joden dagelijks werden
vervoerd uit de voorsteden naar
Sobibor, en vandaar naar
een afgelegen plek om met machinegeweren te worden afgemaakt". Boeren uit de omgeving hadden
hun boerderijen verlaten wegens de stank van de niet begraven lijken.
Op
25 juni 1942 schreef de
London Daily Telegraph
dat zij informatie had ontvangen van de Poolse regering in ballingschap, dat de Duitsers plannen
maakten om alle Joden te vermoorden. De krant bevatte details van de moordpartijen, gepleegd
in het oosten van Polen. 50.000 Joden waren afgeslacht in
Vilnius, in het
Warschause getto regeerde de terreur en men had
mobiele gaskamers
in gebruik genomen. De onthullingen waren nauwelijks te bevatten. De
Jewish Chronicle
gaf als commentaar: “De verborgen details… lezen alsof ze ontsproten zijn aan de fantasie van een
doorgedraaide gek, die een nachtmerrie over de hel probeert te beschrijven. Een normaal mens
kan eenvoudig niet geloven dat dit soort onthullingen echt waar zijn, of dat er mensen bestaan,
zelfs niet onder de meest kwaadaardige of beestachtige, die in staat zijn tot zulke walgelijke
orgieën van sadisme.”
De
Times of London bracht op
10 juli 1942 het bericht
dat de Poolse vice-premier
S. Mikolajczyk informatie
had ontvangen van de
Armia Krajowa (“thuisleger” – één van de twee
belangrijkste ondergrondse verzetsbewegingen in Polen zelf) over de liquidatie van of Polen en
de allerverschrikkelijkste toestand van de Joden, die en masse waren vermoord, of naar onbekende
bestemmingen waren afgevoerd.
Newsweek Magazine schreef in zijn nummer van
10 augustus 1942 dat treinladingen Joden uit
Warschau verdwenen in een "zwarte hel". Op
20 augustus 1942 citeerde
The New York Times een passage
uit de Franse
Paris Soir van de vorige dag, dat Joden uit Frankrijk werden
gedeporteerd naar "Pools Silezië".
In de
zomer van 1942 was ook informatie beschikbaar uit meer
directe bronnen. Details werden verstrekt in Zwitserland, door drie Duitsers, onafhankelijk
van elkaar.
Ernst Lemmer, een journalist, sprak van gaskamers,
zowel vaste als mobiele, maar men vond hem niet betrouwbaar. Een econoom,
Artur Sommer, stuurde een memo’tje naar
Edgar Salin, professor aan de Universiteit van
Basel. Daarin stelde
Sommer dat er kampen
werden ingericht in het oosten voor vergassing van mensen. De
BBC zou dagelijks
waarschuwingen moeten uitzenden. De boodschap bleef onopgemerkt.
De derde informant was een zakenman,
Eduard Schulte.
Zijn verslag van
30 juli 1942 kwam uiteindelijk terecht bij
het hoofd van het Joods Wereldcongres in
Genève,
Gerhart Riegner, die het via diplomatieke kanalen doorseinde
naar Rabbi Dr.
Stephen Wise in de Verenigde Staten
en naar het Britse parlementslid
Sidney Silverman.
Riegner meldde dat er een plan was opgesteld en werd
besproken op het
Führer hoofdkwartier om de Europese Joden naar het
oosten te deporteren, waar ze "in één klap zouden worden vernietigd".
Eén van de methoden die daarbij werden besproken was het gebruik van blauwzuurgas.
Silverman ontving het telegram; vreemd genoeg
Wise niet, tot
Silverman hem een
kopie stuurde. Aan de inhoud van het telegram werd in de VS geen ruchtbaarheid gegeven tot
november 1942. Op dat moment was al een verslag verschenen van
5 oktober 1942 van het
Jewish Telegraphic Agency
over de systematische deportatie van Joden uit het
getto van Lodz, die, aldus
het agentschap, "met gas zijn vergiftigd." Het New Yorkse blad
Jewish Frontier
bracht in zijn nummer van
november 1942 een verslag van het
doden van Joden in
Chelmno, compleet met
informatie over gaswagens.
Op
14 november 1942 kwam in Palestina een trein aan met Joden
uit Polen, Duitsland, België en Nederland. De meeste inzittenden waren Palestijnse burgers
die bij het uitbreken van de oorlog waren opgepakt in Polen. De nazi’s hadden ingestemd met
een uitwisseling tegen Duitse gevangenen in het Westen. De vluchtelingen waren getuige geweest
van talloze wreedheden. Het
Joods Agentschap in Palestina maakte details bekend
over de politiek van uitroeiïng, bedreven door de nazi’s, die uit de mond van deze getuigen
waren opgetekend, op
23 november 1942. De volgende dag belegde
Wise een persconferentie om het telegram van
Riegner openbaar te maken.
Op
25 november 1942
publiceerde
The New York Times informatie, ontvangen van de Poolse regering in
ballingschap, waarin melding werd gemaakt van
Belzec, Sobibor en
Treblinka.
In dezelfde editie stond een artikel met details van betonnen gebouwen op de voormalige grens
met Rusland die werden gebruikt als gaskamers en van crematoria in
Oswiecim (Auschwitz),
en bovendien een schatting van
Wise dat het
aantal omgekomen Joden al was opgelopen tot 2 miljoen. De dag daarop citeerde
The New York Times Dr.
Ignacy Szwarcbart
(Schwartzbart), een Joods lid van de Poolse Nationale Raad in
Londen:
"
Joden werden vergast en in
Belzec werden ze gedood met een elektrische schok."
|
Szmul Zygelboim |
Rapporten over de genocide bleven in de
herfst en winter van 1942
niet beperkt tot de VS.
Szmul Zygelbojm, een ander
Joods lid van de Poolse Nationale Raad in
Londen,
maakte de tekst openbaar van een rede die hij had gehouden op
1 september 1942, de derde verjaardag van het uitbreken
van de oorlog. 700.000 Joden waren al vermoord tegen
mei 1942.
Dood geschoten, verhongerd of vergast. Er werden dagelijks 7.000 Joden gedeporteerd uit
Warschau.
Zygelbojm riep op tot onmiddellijke hulp, vóór
Europa een groot kerkhof zou worden. In een andere toespraak, eerder dat jaar uitgezonden
door de
BBC, had hij gezegd:
"
Het is een schande door te leven, te behoren tot de menselijke
soort, tenzij onmiddellijk maatregelen worden genomen om een einde te maken aan deze
misdaad, de grootste ooit uit de hele geschiedenis."
Zygelbojm sprak nogmaals voor de
BBC in
december 1942:
"
Als de roep om hulp van de Poolse Joden onbeantwoord blijft,
zal Hitler één van zijn oorlogsdoelen
hebben bereikt – de vernietiging van de Joden in Europa, ongeacht hoe de oorlog militair ook zal aflopen."
Op
7 december 1942 meldde
The Times of London dat
E. Raczynski, minister van Buitenlandse Zaken van de
Poolse regering, de laatste informatie uit Polen had doorgegeven aan
Anthony Eden, zijn Britse ambtgenoot, waaronder bewijs voor
de massamoord op de Joden. Het blad meldde verder dat de Duitse plannen voor vernietiging werden
doorgezet. Men was van plan tegen
juni 1943
Nederland en Denemarken jodenvrij te maken,
en nog vóór het einde van het jaar ook Roemenië. Diezelfde dag liet
Eden aan de Britse ambassadeur in
Washington weten dat hij nu "
weinig twijfel (had)
dat door de Duitse autoriteiten een beleid werd uitgevoerd van stapsgewijze uitroeiïng van alle
Joden, met uitzondering van hoog opgeleide arbeiders. De Poolse regering heeft onlangs rapporten
ontvangen die dit lijken te bevestigen. Zij beschouwen deze rapporten als betrouwbaar en
ze klinken overtuigend."
In antwoord op een vraag van
Silverman in het
Lagerhuis op
17 december 1942, gaf
Eden een opsomming van de barbaarsheden, begaan door de nazi’s
tegen de Joden en veroordeelde hij "
deze beestachtige politiek van
koelbloedige uitroeiïng." De verantwoordelijken zouden hun straf niet ontgaan. Toen
Eden was uitgesproken, stonden alle Lagerhuisleden
op en namen een korte tijd stilte in acht.
|
Menahem Kirschenbaum |
Als nog verder bewijs nodig was dat in het oosten misdaden van een ongekende aard werden
bedreven, kwam dat die winter al beschikbaar.
Jan Karski (Kozielewski) was een Poolse niet-Jood. Hij was lid
van de Poolse ondergrondse en trad op als koerier voor de Poolse regering in ballingschap.
Eind augustus 1942 was
Karski
tweemaal het
getto van Warschau binnengesmokkeld, om een
ooggetuigeverslag te kunnen geven van wat zich daar afspeelde. Hij kwam in contact met
Menahem Kirschenbaum van de "Algemene Zionisten" en
Leon Feiner van de Joodse "Bund". Bij hun eerste ontmoeting
verkeerden de beide Joodse leiders in een staat van complete wanhoop en vertelden zij een
verhaal zonder kop of staart toen zij verslag wilden doen van het vreselijke lot van de Poolse Joden.
Karski moest veel van wat gezegd was woord voor
woord reconstrueren bij zijn terugkeer naar
Londen.
Niets en niemand in Polen kon de moord op de Joden verhinderen. Daarom lag de verantwoordelijkheid
om althans iets te ondernemen, bij de Geallieerden. "
Laat geen enkele
regeringsleider in de Verenigde Naties kunnen zeggen dat zij niet wisten dat wij in Polen werden
vermoord," zei
Feiner.
De geschiedenis zou de Geallieerden verantwoordelijk houden als ze er niet in slaagden te handelen.
De Geallieerden zouden openlijk moeten verklaren dat het voorkomen van de vernietiging van de
Joden deel uitmaakte van hun oorlogsdoelen. Geallieerde propaganda zou het Duitse volk moeten
informeren over
Hitler's misdaden via de radio,
vlugschriften gedropt uit vliegtuigen en elk ander beschikbaar middel. De namen van de Duitsers
die verantwoordelijk waren voor de vernietiging en de daarbij gebruikte methoden, zouden moeten
worden gepubliceerd, zodat geen Duitser kon zeggen dat hij niet had geweten wat er in zijn of haar
naam was gedaan. Er zou een beroep moeten worden gedaan op het Duitse volk, om politieke druk
uit te oefenen op het nazi-regiem om de genocide te stoppen. Als ze niet openlijk in verzet kwamen,
zou het Duitse volk beschouwd moeten worden als collectief schuldig aan de misdaden. Tenslotte,
als al deze maatregelen niet zouden werken, moesten de Geallieerden represaillemaatregelen treffen.
Bepaalde plaatsen van cultureel belang zou men moeten bombarderen en Duitsers die in handen van de
Geallieerden vielen en die, na kennis te hebben genomen van zijn misdaden, nog trouw bleven aan
Hitler, moeten executeren.
Karski
protesteerde vergeefs dat zo’n eis onmogelijk kon worden ingewilligd, wegens strijd met het
internationale recht. Dit zou niet realistisch zijn en de Joodse zaak schaden.
"
Nee," zei
Feiner,
"
je moet het zeggen. Wij weten niet was wel en niet realistisch is.
Wij sterven hier. Zeg het!"
Er werd nog veel meer besproken tijdens die eerste ontmoeting, zoals een oproep van de twee
leiders voor materiële hulp voor de ongelukkige Joden. Tenslotte werd vastgesteld dat als
Karski in
Londen
alleen maar hun gesprek zou herhalen, hij niet zou worden geloofd. Er waren al eerder berichten
naar Engeland gestuurd, maar zonder resultaat. Om geloofwaardig over te komen moest
Karski een ooggetuige worden. Hij moest kunnen zweren
dat hij de slachtingen met eigen ogen had gezien.
Karski
stemde ermee in te worden binnengesmokkeld in het
Warschause getto.
|
Jan Karski |
Ergens tussen
20 - 25 augustus 1942 betrad
Karski, begeleid door
Feiner,
het getto via een tunnel, vanuit
Muranowska Straat 6
aan de "Arische" kant.
Meer dan dertig jaar later beschreef hij beeldend wat hij die dag te zien kreeg, in
Claude Lanzmann's film "Shoah":
"
Het was geen wereld. Het was niet menselijk. Straten vol, vol….
Verkopers. Bedelaars. Jankend van de honger… Het was niet menselijk. Het was een soort…
een soort hel… Stank, stank, vuil, stank overal, verstikkend. Smerige straten, nervositeit,
spanning. Krankzinnig." Telkens opnieuw wees
Feiner, onvermoeibaar,
Karski op weer
een ander angstaanjagend fenomeen. "
Onthoud dit," zei
Feiner dan, "
vergeet het niet."
Karski kwam een andere dag terug naar het getto om nog
meer te registreren van deze ijzingwekkende omstandigheden, maar vertrok al snel.
"
Om eerlijk te zijn, ik kon er niet meer tegen... ik werd er beroerd van."
Maar
Feiner was nog niet tevreden. De koerier zou nog
meer moeten zien om een doeltreffende ooggetuige te worden.
Karski ging ermee accoord de "Endlösung" in
de praktijk gade te slaan. Gekleed als een Oekraïense bewaker ging hij het doorgangskamp
Izbica Lubelska binnen,
waar Joden werden vastgehouden tot
Belzec gereed
was om ze te ontvangen. Wat hij daar zag valt niet te beschrijven. Geschokt door de ervaring ging
Karski terug naar
Warschau om
zich voor te bereiden op de lange kwellende reis naar
Londen,
waar hij aankwam op
25 november 1942. Tot in
Parijs had hij steeds een microfilm bij zich gedragen, verstopt in
een uitgeholde sleutel, die daarna was dichtgelast. De sleutel met inhoud werd onmiddellijk opgestuurd
naar
Londen, waar hij aankwam vóór
Karski zelf, en die de basis vormde voor een persbericht,
uitgegeven door de Poolse regering in ballingschap op
24 november 1942.
Dit persbericht vormde de bron voor de publicaties in
The New York Times op
25 november 1942 en
The Times of London op
7 december 1942, hierboven aangehaald.
Karski had gehoopt
Churchill
te zullen ontmoeten, maar hij moest zich tevreden stellen met een onderhoud met
Eden in
februari 1943. Die
luisterde beleefd, maar het enige resultaat was dat
Eden
een rapport opmaakte voor de bijeenkomst van het oorlogskabinet (met onder meer
Churchill) op
17 februari 1943.
Karski bleef nog een aantal maanden in Engeland,
en ontmoette in die tijd allerlei invloedrijk geachte lieden. Maar men trok uit zijn bewijs geen
enkele conclusie en net in deze tijd hervatten de doodscentra hun moordwerk. De Poolse
regering besloot
Karski naar Amerika te sturen,
waar hij arriveerde op
16 juni 1943. Pas
eind juli van dat jaar, elf maanden nadat hij had rondgelopen in het
getto van Warschau (dat niet meer bestond) en binnengesmokkeld was in
Izbica, ontmoette
Karski de enige persoon
die de politiek van de Geallieerden een andere wending kon geven, de President van de VS:
"
Er is een verschil tussen het door de Duitsers opgezette
terreursysteem tegen de Polen en dat tegen de Joden. De Duitsers willen de Poolse staat
verwoesten als staat - wat betreft de Joden, die willen zij als biologische substantie vernietigen - .
Als de Duitsers hun behandeling van de Joodse bevolking niet veranderen, als er geen poging
wordt ondernomen door de Geallieerden om in te grijpen, door represailles of anderszins,
zullen er, onvoorziene omstandigheden buiten beschouwing gelaten, binnen anderhalf jaar nadat
ik mijn vaderland verliet, geen Joden meer zijn in Polen."
Karski's bewogen pleidooi voor de Joden had mogelijk invloed op
Roosevelt toen hij besloot tot de oprichting van een Raad voor Oorlogsvluchtelingen
op
22 januari 1944, een maatregel die een gunstig resultaat had,
want toen de oorlog ten einde was had de Raad een belangrijke rol gespeeld bij de redding
van naar schatting 200.000 Joden, voornamelijk in Hongarije en Roemenië. Als het
Roosevelt tot deze actie heeft gestimuleerd, is dat het enige
tastbare resultaat geweest van
Karski's moedige poging om
aan het moorden een einde te maken. Maar in
1944
waren de kampen van de
Aktion Reinhard al geruime tijd ontmanteld en waren
de meeste slachtoffers van de Shoah dood.
Karski's
missie had schipbreuk geleden op een combinatie van politieke hypocrisie, ongevoelige
bureaucratie, nationaal egoïsme en onverschilligheid. De Joden, zo leek het, hadden geen waarde.
Szwarcbart stuurde een telegram waarin hij
Karski's getuigenis bevestigde, naar het Joods Wereld Congres in
New York op
4 december 1942.
Als gevolg van de censuur in oorlogstijd is een
kopie van het telegram, die was gestuurd
naar het ministerie van Buitenlandse Zaken, bewaard gebleven in het Britse Public Records Office.
Nog opmerkelijker is het telegram dat de dag ervoor is verstuurd naar het Joods Wereld Congres
door
Abraham Stupp van het Jewish Agency in
Tel Aviv.
Omdat Palestina in die dagen een Brits Mandaatgebied was, was
dit telegram onderworpen aan dezelfde regels van
censuur en moest er dus een kopie worden gemaakt voor Buitenlandse Zaken. De vluchtelingen uit
bezet Europa die waren aangekomen in Palestina op
14 november 1942,
waren nu grondig verhoord. Het telegram bevatte uitvoerige informatie over de vernietigingspolitiek
van de nazi’s, waarover de vluchtelingen kennis droegen uit de eerste hand. 70.000 Joden waren
gedeporteerd uit
Lublin. 7.000 waren gestuurd naar
Majdanek. Van de resterende 63.000
was nergens meer een spoor, zodat moest worden aangenomen dat ze waren vermoord. In
mei 1942 waren er nog maar 6.000 Joden in
Krakau. Alle andere Joodse
inwoners van de stad waren gedeporteerd met onbekende bestemming en naar alle waarschijnlijkheid
vermoord. 10.000 Joden waren gedeporteerd uit
Tarnow, en 7.000 anderen
doodgeschoten op het station.
De deportaties uit
Warschau waren begonnen op
22 juni 1942 (dit moet zijn
22 juli)
op een schaal van 7.000 per dag. In
oktober 1942 waren er in de stad
nog maar 36.000 Joden over. De gedeporteerden waren gestuurd naar
Treblinka, waar de "
Joden (werden)
gevoerd (naar een) zogenaamd badhuis dat hermetisch (werd) gesloten. (De) lucht (was) uit de
badkamers gepompt (zodat) de mensen stikten. Andere bronnen melden (dat de)
Joden (worden) gedood met gifgas."
Feit was, dat welke methode men ook gebruikte, niemand het "badhuis" levend verliet. Er werden
continu lijken verbrand. Vanaf
januari 1942 waren Joden uit het
Wartheland naar het dorp
Chelmno (Chelmno Nad Nerem)
gedeporteerd en vermoord in gaswagens. Er werden nog andere wreedheden beschreven in het
telegram, dat eindigde met een oproep aan alle regeringen van de beschaafde wereld om een einde
te maken aan deze misdaden. Een kopie van het telegram werd gestuurd aan de staatshoofden van
de democratische volkeren. Het was ondertekend door
Anselm Reiss als de vertegenwoordiger van het Poolse Jodendom.
Inmiddels beschikten de Geallieerden over een haast pijnlijke hoeveelheid detailinformatie
over de uitroeiïng van de Joden. Maar er zou nog veel meer komen in
1943 en 1944, in het bijzonder over
Auschwitz.
Daarvandaan kwam een uitvoerig rapport aan op het kantoor in
Londen van het Amerikaanse
Office of Strategic Services (OSS – de voorloper van
de CIA). Dit uit twee delen bestaande rapport was opgesteld op
10 en 12 augustus 1943, en ontvangen in
Londen op
28 januari 1944. Het
bevatte uitgebreide informatie over de moorden gepleegd in
Auschwitz. Onder andere stelde het rapport dat 468.000 niet-geregistereerde
Joden waren vergast in het kamp per
september 1942.
Tussen september 1942 en begin juni 1943, arriveerden in het kamp
circa 60.000 Joden uit Griekenland, 50.000 uit Slowakije en het Protectoraat, 60.000 uit
Nederland, België en
Frankrijk en 16.000 uit Poolse steden.
Begin augustus 1943 waren 15.000 Joden aangekomen uit
Sosnowiec en
Bedzin. Van al deze
mensen was nog ongeveer 2 percent in leven. Van meer dan 14.000 zigeuners was 90% vergast.
Het rapport beschreef ook de crematoria in
Birkenau,
en gaf een opsomming van de voornaamste kampbeulen:
Höß, Schwarz, Aumeier, Mandel, Grabner en
Boger, onder anderen. "
Er is in de geschiedenis
geen ander geval te vinden van zulk een vernietiging van mensenlevens," aldus het rapport.
Er waren nog andere rapporten in de OSS dossiers. Op
25 september 1943
had het comité van het Internationale Rode Kruis gerapporteerd over het ontruimen van
getto’s in Galicië, onder meer een massamoord op de Joodse bevolking van
Rawa Ruska in
december 1942. Er was
een verklaring van een vluchteling uit
Treblinka,
David Milgrom, gedateerd
30 augustus 1943
en een rapport over schietpartijen in
Majdanek
gedateerd
24 februari 1944
(
Aktion Ernstefest).
|
Rudolf Vrba |
Op
10 april 1944 ontsnapten twee Slowaakse Joden,
Rudolf Vrba (Walter Rosenberg) en
Alfred Wetzler
uit
Birkenau. Toen ze ten slotte Slowakije hadden weten
te bereiken, legden ze lange gedetailleerde verklaringen af ten overstaan van de Joodse Raad in
Zilina. Op
19 maart 1944 had het
Duitse leger Hongarije bezet. In diezelfde maand was de bouw van een uitlaadperron direct
voor de crematoria in
Birkenau gereedgekomen. Men had SS-ers
in het kamp horen spreken over Hongaarse "salami". Het was duidelijk dat de volgende
slachtoffers de Joden uit Hongarije zouden zijn, de grootste Joodse bevolkingsgroep die nog
over was op door de nazi’s gecontroleerd gebied.
Vrba en
Wetzler wisten dat zij de
Hongaarse Joden moesten waarschuwen voor het lot dat hun wachtte. Hun rapport werd gestuurd
naar het Hongaarse ministerie van Buitenlandse Zaken in de
eerste week van mei 1944. Een kopie zond men naar de Raad
voor Oorlogsvluchtelingen op
16 juni 1944. De transporten van
Hongaarse Joden naar
Birkenau begonnen op
15 mei 1944 en duurden voort tot
9 juli 1944. Op dat moment waren er 437.000 gedeporteerd,
van wie de meesten direct bij aankomst waren vergast.
De rapporten bevatten, zoals te zien is, onjuistheden. Bij elk rapport op zichzelf genomen kunnen
vraagtekens worden geplaatst. Maar alle tezamen leveren ze onmiskenbaar bewijs dat de
Duitsers een misdaad van enorme afmetingen begingen in Europa. Alleen zij die dit niet wilden zien,
konden loochenen dat er een systematische, verregaand georganiseerde en efficiënte,
machinaal opgezette massamoord aan de gang was.
Principiële kwesties geven zelden aanleiding tot een "casus belli". Oorlogen worden over
het algemeen gevoerd om geopolitieke redenen.
Hitler's
oorlog tegen de Joden was uitzonderlijk, zelfs als de opzet 100% kwaadaardig was.
Het verdwijnen van de Joden, en uiteindelijk hun vernietiging, was niet het nevengevolg van
aan enig ander doel. Hoewel er ook op grote schaal is gestolen en dit geen kleine rol heeft gespeeld,
was het met wortel en tak uitrukken van de Joden zelf het doel. Als het Duitsland’s bedoeling
was de Joden te elimineren, hebben de Geallieerden de oorlog niet gevoerd om hen te redden.
Als het al als oorlogsdoel voorkwam op de agenda van de geallieerde strijdkrachten dan toch niet
hoog. De Geallieerden konden tal van redenen bedenken voor hun gebrek aan actie, sommige valide,
andere van dubieus gehalte. Er waren geen schepen beschikbaar om de Joden naar veilige streken
te brengen. Er zouden vijandelijke agenten tussen de vluchtelingen kunnen zitten die de
oorlogsinspanningen konden ondermijnen. Men vreesde zowel in Groot-Brittannië als in de
VS voor een enorme toestroom van Joden. De Britten waren beducht voor mogelijke problemen in
Palestina, zou men de Joden daar willen toelaten. Niets mocht de eerste prioriteit van de
Geallieerden, het verslaan van nazi-Duitsland, in de weg staan. En ten slotte het belangrijkste argument,
de Joden werden niet gezien als een nationaliteit of als een bondgenoot. Tegen dit soort redeneringen
was de positie van de Joden hopeloos.
Er was veel cynisme in de houding van de Geallieerden. Men vond het niet nodig de Joden enige
vorm van prioriteit te geven in hun wanhopige strijd. In veel geallieerde kringen vond men
veeleer het tegenovergestelde. Geconfronteerd met het alternatief, zouden de Joden in nazi
gevangenschap en hun geloofsgenoten die nog niet onder de nazi’s zuchtten, te allen tijde en
onder alle omstandigheden de Geallieerden steunen. De Geallieerden waren bang de Joden
te behandelen als een "speciaal geval". Meer dan 100.000 Polen, Grieken en Joegoslaven
werden geëvacueerd na
1942.
De Geallieerden voorzagen in veel van de behoefte aan voedsel van de Griekse bevolking
tussen 1942 en 1945. Toch voelde een ervaren Amerikaanse
politicus, de onderminister voor bijzondere buitenlandse problemen
Breckinridge Long zich geroepen om in zijn privé dagboek in
april 1943 op te merken dat elke betrokkenheid bij hulp aan
de Joden uit naam van de Geallieerden "
voedsel zou geven aan
de beschuldigingen van Hitler dat wij deze oorlog
voeren ten bate en op aanwijzing van onze Joodse burgers."
In
1942 bezaten de Geallieerden noch de middelen noch,
belangrijker, de wil om iets van belang te ondernemen ten gunste van het Europese Jodendom.
Maar in
1944 waren de middelen aanwezig om hen te redden wie
nog over waren, maar de wil ontbrak nog altijd. In
1942
verloren de Geallieerden de oorlog op alle fronten. Militaire interventie van welke aard
ook in Oost-Polen of het westen van de Sovjet Unie was onmogelijk, waarmee niet gezegd
wil zijn dat er ook absoluut niets had kunnen worden gedaan. Als directe militaire actie al
onuitvoerbaar was in
1942, dat was zeker niet het geval in
1944. Op herhaalde verzoeken uit Joodse kringen om de crematoria in
Birkenau en de spoorlijn erheen te bombarderen, was het
standaard antwoord dat elke afwijkende bestemming van mankracht en materieel een geallieerde
overwinning zou vertragen. Alleen door een overwinning op Duitsland konden de Joden
worden gered. Dat was op zich natuurlijk wel juist, maar het argument was vals. Het
simpele feit lag daar, dat de nazi’s de Joden sneller doodden dan de Geallieerden de oorlog
konden winnen. Wat voor zin zou het bevrijden van 6 miljoen lijken hebben? De Geallieerden
waren niet in staat, of bereid, dit dilemma onder ogen te zien.
William J Casey, een medewerker van de OSS gestationeerd in
Londen vanaf
1943,
schreef in zijn memoires:
"
Ik zal nooit begrijpen hoe het kon dat wij, bij alles wat we
wisten over Duitsland en zijn militaire machinerie, zo weinig besef hadden van de
concentratiekampen en de omvang van de Holocaust. We waren in algemene termen op
de hoogte van de Jodenvervolging, wisten dat ze in de bezette landen werden opgepakt
en gedeporteerd naar Duitsland, dat ze in kampen werden vastgehouden en dat daar wreedheden
en moorden plaatsvonden. Maar bijna, en misschien wel helemaal niemand begreep op
wat voor verschrikkelijke schaal dit gebeurde. Het was ten enenmale ontoereikend om uit te
gaan van de algemeen bekende brutaliteit en slachtingen die nu eenmaal inherent zijn aan
oorlog. Er werd in Londen weinig gesproken
over de concentratiekampen, behalve als plekken waar gevangen genomen spionnen
en mensen uit het verzet werden opgesloten als ze niet ter plaatse waren geëxecuteerd.
En de rapporten die we ontvingen werden ter zijde gelegd wegens de officiële politiek in
Washington en
Londen om ons alleen te concentreren
op het verslaan van de vijand."
Het bombarderen van spoorwegen zou stellig weinig effect hebben gesorteerd, gezien de snelheid
waarmee die konden worden gerepareerd. Ten slotte werd
Auschwitz door de Amerikaanse luchtmacht vier maal gebombardeerd,
tussen augustus en december 1944. Maar het doel was niet de
gaskamers van
Birkenau, die nog in werking
waren in
augustus en september, maar het industriële
complex in
Monowitz.
Gezegd moet ook worden dat het verwoesten van
Birkenau's
gaskamers de Joden niet per se zou hebben gered. De nazi’s waren hun vernietigingsprogramma
voldoende toegewijd dat zij andere moordmethoden zouden hebben ontwikkeld. In twee dagen van de
Aktion Erntefest
in
november 1943 waren 42.000 Joden doodgeschoten.
In de
zomer van 1944 werden de gaswagens van
Chelmno weer voor korte tijd operationeel. De intentie om te
vernietigen was zo dwingend, dat wellicht alternatieven zouden zijn gezocht. Maar iets van
een positieve respons zou wel een duidelijke boodschap hebben aan de nazi’s dat hun misdaden
waren vastgesteld – en dat had misschien levens gespaard.
Er was nog een andere factor van invloed op de apathische benadering door de Geallieerden
van het probleem hoe de Joden te redden. Veel Britse en Amerikaanse politici, ambtenaren,
diplomaten en militairen waren allerminst begaan met de Joden. Hun reacties varieerden van
ongeloof tot desinteresse, van opportunisme tot vooroordeel. Volgens zijn privé-secretaris
gaf
Eden bij ten minste twee gelegenheden blijk
van een stevige weerzin tegen Joden. Daarin was hij binnen het Britse ministerie van Buitenlandse
Zaken bepaald geen uitzondering. Voor het Amerikaanse State Department gold ongeveer het
zelfde. Vaak wordt tegenwoordig vergeten hoe algemeen verbreid en haast modieus het was
om er in het tijdperk vóór de Shoah uitgesproken antisemitische denkbeelden
op na te houden. De al genoemde
Breckinridge Long
vond dat
Hitler's boek "
Mein Kampf" 'de juiste toon trof
tegen het Jodendom en tegen de Joden als exponenten van Communisme en Chaos'.
In
augustus 1943 schreef
Roger Allen,
medewerker van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken, aan
William Cavendish-Bentinck, de voorzitter van de
Joint Intelligence Committee, over het formele Britse standpunt (waarin over Joden
niet werd gesproken) ten aanzien van een rapport afkomstig van Poolse ondergrondse bronnen
over de vernietigingspraktijken van de nazi’s in het oosten van Polen.
Allen schreef o.a.:
"
Inderdaad is melding gemaakt van het gebruik van gaskamers in
andere rapporten; maar deze meldingen waren gewoonlijk, zo niet steeds allemaal even vaag,
en zij waren, waar het hier om de vernietiging van Joden ging, doorgaans van Joden afkomstig.
Persoonlijk heb ik nooit begrepen wat het voordeel is van een gaskamer boven het eenvoudiger
machinegeweer, of de net zo eenvoudige manier van uithongeren. Deze verhalen zijn misschien
waar, misschien ook niet, maar in beide gevallen, stel ik vast, baseren we ons op hoogst twijfelachtig
bewijsmateriaal, waarvan we ook geen bevestiging kunnen krijgen."
Cavendish-Bentinck voegde hieraan toe:
"
Volgens mij is het onjuist de Poolse informatie over Duitse wreedheden
te beschrijven als "betrouwbaar"." De Polen, en voor de Joden geldt dat nog sterker, zijn
geneigd Duitse wreedheden te overdrijven om ons te beïnvloeden. Daarin lijken ze geslaagd.
Mr. Allen en ik hebben beiden de Duitse wreedheden
van zeer nabij gevolgd. Ik geloof niet dat er bewijs is dat zou worden geaccepteerd in een
rechtbank dat Poolse kinderen ter plaatse zijn gedood door Duitsers terwijl hun ouders werden
gedeporteerd om te werken in Duitsland, noch dat Poolse kinderen zijn verkocht aan Duitse
landverhuizers. Wat betreft het sturen van Polen naar gaskamers, ik geloof niet dat er enig
bewijs bestaat dat zoiets plaatsvindt."
Toen het Amerikaanse ministerie van Financiën toestemming wilde geven voor het overmaken
van geld door Joodse liefdadigheidsorganisaties naar een fonds voor steun aan en redding
van Joden, werd dit door het ministerie van Buitenlandse Zaken maandenlang tegengehouden.
De Britten waren niet minder hardvochtig. In
december 1943
werd een telegram van
Londen
naar
Washington
gestuurd waarin tegen dergelijke steunprogramma’s bezwaar werd gemaakt, in verband met
"
de problemen waar men met een aanzienlijk aantal Joden
moest blijven, indien zij zouden worden gered."
Een intern onderzoek uit
1944 naar de behandeling door het
Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken van de kwestie van het redden van Joden,
droeg de titel "Rapport aan de minister over het Gedogen door deze Regering van de
moord op de Joden." Antisemitische opvattingen bleven overigens niet beperkt tot de kringen
van de macht. In een opinie-onderzoek, gehouden vlak voor de oorlog, bleek 75 - 85%
van de Amerikanen tegen een versoepeling van de immigratienormen, hetgeen zonder twijfel
Joodse vluchtelingen zou hebben geholpen. Opinie-onderzoeken gedurende de oorlog wezen
uit, dat de Amerikanen alleen Japanners en Duitsers als een grotere bedreiging dan de
Joden zagen voor hun samenleving. In Groot-Brittannië liep men tijdens de oorlog wat minder
te koop met zijn antisemitisme, maar het leefde ongetwijfeld in alle lagen van de bevolking.
Onder druk van het zich opstapelende bewijsmateriaal belegden de Britse en Amerikaanse
regering een conferentie, ogenschijnlijk om het probleem van de oorlogsvluchtelingen op
te lossen. De conferentie werd geopend in Bermuda op
19 april 1943, toevallig de eerste dag van de opstand in het
getto van Warschau. De twee delegaties wezen elk verzoek aan
Hitler om Joden in door de nazi’s bezette gebieden
vrij te laten, categorisch van de hand, evenals elke uitruil van Duitse krijgsgevangenen en
geïnterneerden tegen Joden, en het sturen van voedsel naar de Joden in Europa.
Het Joodse karakter van het probleem werd onder de tafel geveegd. De Britten
benadrukten dat de Joden maar één van de vele groepen slachtoffers waren.
De Amerikanen hielden vast aan de term "politieke vluchtelingen", waarmee de ware aard
van het probleem werd verhuld. Er werd een stilzwijgende afspraak gemaakt, dat de
Amerikanen de Britten niet lastig zouden vallen over Palestina, en anderzijds de Britten
even discreet zouden blijven betreffende Joodse immigratie naar de VS. De conferentie
was een ramp voor de Joden. In de
getto’s en de kampen in
Europa hadden de Joden zich aan hun lot overgelaten gevoeld. Nu waren ze dat met zoveel
woorden. Er werd tijdens de oorlog enige hulp verleend aan Joden in verschillende delen
van Europa, vooral door de
American Jewish Joint Distribution Committee
(de "
Joint"), en in het laatste oorlogsjaar ook door de Raad voor
Oorlogsvluchtelingen. Maar alles bij elkaar was het te weinig en te laat.
Er zijn mensen die, min of meer terecht, kritiek op de Geallieerden zien als makkelijk
praten achteraf. De wereld zag er in
1942 heel
anders uit dan vandaag. Alleen wie zelf op de hoogte is van de oorlogsomstandigheden kan
een juiste inschatting maken van de moeilijkheden waartegenover de Geallieerden zich gesteld
zagen. Dat is allemaal waar; veel van de voorstellen die werden gedaan waren onpraktisch
of in strijd met het internationale recht. Maar er hadden andere, minder directe acties kunnen
worden ondernomen. Men had tijdelijke kampen voor vluchtelingen in neutrale landen als
Spanje, Portugal, Turkije, Zwitserland en Zweden kunnen oprichten of stimuleren. Het leven
van een Displaced Person, om de naoorlogse bureaucratische term te gebruiken, zou ongetwijfeld
verre van aangenaam zijn geweest, maar oneindig verkieslijker dan het alternatief. En als
allerminste had men in de oorlogsjaren de quota’s voor visa naar Palestina en de VS volledig
kunnen benutten (hetgeen niet is gebeurd).
Breckinridge Long, belast met de Amerikaanse vluchtelingenpolitiek,
schreef in een intern memorandum van het State Department in
juni 1940:
"
Wij kunnen de stroom immigranten naar de Verenigde Staten
vertragen en zelfs voor onbepaalde tijd stopzetten. Wij kunnen dit doen door onze consuls
eenvoudig te adviseren elk denkbaar obstakel in de weg te leggen en – door onze toevlucht te
nemen tot verschillende administratieve procedures die de toewijzing van visa’s zouden
vertragen, en vertragen, en vertragen.”
In
juli 1941 was slechts 25% van de beschikbare Amerikaanse
quota’s opgebruikt.
Bovendien had men een eenvoudige maatregel kunnen treffen die een verwaarloosbaar effect
zou hebben gehad op de hulpbronnen van de Geallieerden, maar die talloze levens had
kunnen besparen. Een meer gestructureerde verspreiding van meer details over het lot
van de Joden in bezet Europa via de radio zou sommigen ertoe gebracht hebben meer
acht te slaan op de waarschuwingen, en verzet hebben gestimuleerd.
Rudolf Vrba schreef:
"
Zou iemand mij levend naar
Auschwitz hebben gekregen als ik over
zulke informatie had beschikt? Zouden duizenden en duizenden patente Joodse kerels uit alle
uithoeken van Europa hun kinderen, vrouwen en moeders naar
Auschwitz hebben laten sturen, als ze
hadden geweten?"
Misschien was het te laat om de Joden in Polen nog te redden. Misschien zouden al deze
voorstellen geen enkele Europese Jood hebben gered. Maar met een positieve reactie hadden
de Geallieerden tenminste hun hogere moraal getoond en de beschuldiging vermeden dat
het ze niets kon schelen. Niets doen was geen optie. Woorden van medelijden en beloften
van vergelding konden de slachtoffers weinig troost brengen. Handelen was geboden.
Bovenal was het hun gebrek aan inlevingsvermogen, hun onvermogen, -waardoor ook,-
om de ware aard van het kwaad dat zij bestreden te taxeren, in combinatie met een
fundamenteel gebrek aan compassie, waarvoor de Geallieerden ter verantwoording kunnen
worden geroepen. Zonder dat zij het zich bewust waren, paste hun inertie precies bij
de genocidepolitiek van de nazi’s, met de bekende fatale afloop.
Zelfs na de inname van het
KZ Majdanek door de
Sovjets in
juli 1944 waarop Westerse verslaggevers het
kamp mochten inspecteren, en er journaalbeelden en foto’s van de crematoria verschenen
in bioscopen en kranten, trachtte menigeen nog de realiteit van de gebeurtenissen te ontgaan.
The Times of London vroeg zich af of het tonen van de gruwelen van
Majdanek wel van goede smaak getuigde. De
BBC
liet zijn correspondent bij het Rode Leger weten dat men zijn berichtgeving uit
Majdanek zag als “een propaganda stunt”. Zij werd niet uitgezonden.
In werkelijkheid was het lot van het Europese Jodendom al lang beklonken voordat de
Einsatzgruppen
aan hun moorddadige trektochten door Polen en de Sovjet Unie begonnen, jaren voor
de treinen naar
Belzec, Sobibor en
Treblinka begonnen te rijden. De Joden waren veroordeeld
door een vooroorlogse combinatie van bekrompen eigenbelang, xenofobie en fanatisme.
Als er nog enige twijfel had kunnen bestaan over het voor de hand liggende gevolg voor de
Joden van Duitsland’s drang naar het oosten, dan zouden de gebeurtenissen in de
Reichskristallnacht in
november 1938
aan alle illusies een einde hebben moeten maken. Als iemand de Shoah had kunnen
voorspellen, zou een gevoel van medemenselijkheid de beschaafde landen van de wereld
ertoe hebben moeten gebracht hun deuren te openen. In plaats daarvan, bleven
die deuren stevig gesloten.
Misschien moeten we voor een laatste mijmering over dit tragische hoofdstuk in de moderne
geschiedenis
Szmul Zygelbojm nog eens aan het
woord laten, die zo wanhopig heeft gestreden voor enige erkenning van de zaak van
de Joden in Polen. In zijn vertwijfeling naar aanleiding van het nieuws over de liquidatie
van de laatste Joden van
Warschau, onder wie
zijn vrouw Manya en zijn 16-jarige zoon Tuvia, pleegde
Zygelbojm zelfmoord in
Londen op
12 mei 1943, op 48-jarige leeftijd. In zijn laatste
brieven, gericht aan leden van de
Poolse regering in ballingschap, schreef hij onder meer het volgende:
"
Verantwoordelijkheid voor de moord op de hele Joodse
bevolking ligt primair bij de moordenaars zelf, maar indirect is de mensheid in haar geheel
verantwoordelijk – alle Geallieerde volkeren en hun regeringen, die tot op heden niets
hebben gedaan om de misdaad te stoppen. – Ik kan niet rustig blijven, ik kan niet verder
leven terwijl de laatste resten van het Joodse volk in Polen, die mij hierheen hebben gestuurd,
worden vernietigd. Mijn kameraden in het getto van
Warschau zijn de heldendood gestorven in de laatste veldslag, met een
wapen in hun hand. Ik heb niet de eer als zij te sneuvelen. Maar ik hoor bij hen en in hun
graf – hun massagraf. Moge door mijn dood een kreet van protest klinken tegen de
onverschilligheid waarmee de wereld naar de verwoesting van de Joodse wereld staat
te kijken en geen hand uitsteekt om die te stoppen."
Bronnen:
1) Hilberg, Raul.
The Destruction of the European Jews, Yale University Press, New Haven, 2003
2) Hilberg, Raul.
Perpetrators Victims Bystanders, Harper Collins, New York, 1993
3) Gutman, Israel, ed.
Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
4) Gilbert, Martin.
The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
5) Wistrich, Robert S.
Hitler and the Holocaust, Phoenix Press, London, 2002
6) Browning, Christopher R.
Ordinary Men, HarperCollins, New York, 1993
7) Landau, Ronnie S.
The Nazi Holocaust, I B Tauris & Co Ltd, London & New York, 1992
8) Lanzmann, Claude.
Shoah, Da Capo Press, New York, 1995
9) Dawidowicz Luc S.
The War Against the Jews, Bantam Books, New York, 1979
10) Swiebocki, Henryk, ed.
London Has Been Informed…, The Auschwitz-Birkenau State Museum, 1997
11) Wood, E. Thomas & Jankowski, Stanislaw M.
Karski, John Wiley & Sons Inc, New York, 1994
12) Pohl, Dieter.
The Murder of Jews in the General Government, (in Ulrich Herbert, ed.
National Socialist
Extermination Policies), Berghahn Books, New York, 2000
13) Kushner, Tony.
Different Worlds – British perceptions of the Final Solution during the Second World War,
(in Cesarani, David, ed.
The Final Solution – Origins and Implementation), Routledge, London, 1996
14) Wyman, David S. ed.
The World Reacts to The Holocaust, The John Hopkins University Press, Baltimore, 1996
Foto's: GFH
© ARC 2006