Euthanasie, – de "zachte dood"- voor mensen die als “levensonwaardig” werden beschouwd, vormde een moorddadig
programma in Nazi-Duitsland. Deze campagne heeft geresulteerd in het doden van naar schatting meer dan 200.000 mensen.
In de processen van
Neurenberg zijn zelfs aanwijzingen
gevonden voor een aantal van 275.000 slachtoffers.
|
Decreet van 18 augustus 1939 |
|
1 september 1939 |
Bij decreet van
18 augustus 1939 verplichtten de nazi’s de registratie van
alle geboorten van lichamelijk en geestelijk gehandicapte kinderen. Deze kinderen tot drie jaar moesten
worden aangemeld bij de bureaus van de publieke gezondheidszorg. De geselecteerde kinderen werden
naar verschillende inrichtingen gestuurd waar zij werden gedood met behulp van vergif of door uithongering.
Wel 8.000 kinderen verloren het leven als gevolg van deze kindereuthanasie. Op basis van een order van
Hitler van
oktober 1939, werd het programma ook
van toepassing op volwassenen. Deze order
werd geantedateerd naar
1 september 1939, de dag van de Duitse
aanval op Polen. Het begin van WO2 verruimde de categorieën die voor het euthanasieprogramma
in aanmerking kwamen. De nazi’s konden zich ontdoen van "nutteloze meeëters" om daarmee geld
en menskracht uit te sparen, en meer bedden vrij te krijgen in de ziekenhuizen.
In de loop van de bezetting van Polen werden mobiele gaskamers gebruikt
voor het doden van bewoners van psychiatrische inrichtingen aldaar.
Al in
1924/25 schreef
Hitler
"
wanneer de kracht, om zijn eigen gezondheid te verdedigen, niet meer aanwezig is, is
het in deze wereld van strijd ook met het recht op leven gedaan."
(
Hitler, Adolf. "
Mein Kampf", p.282, Ned. Vert.
"Mijn Kamp", p.310). Het voordeel van het elimineren van ongeveer 70.000 gehandicapten werd
gemeld door
Hitler op de NSDAP partij conferentie in
1929.
Er werden in
1939 in het Duitse
Reich vier mantelorganisaties opgericht:
- "Reichsarbeitsgemeinschaft Heil- und Pflegeanstalten" (RAG)
Zond registratieformulieren naar alle psychiatrische inrichtingen, die deze ingevuld terugstuurden.
RAG stuurde ze vervolgens door naar medische experts, die de beslissing namen over leven
of dood van de patiënten.
- "Gemeinnützige Krankentransport GmbH" (Gekrat)
Transportorganisatie. Grote
Gekrat bussen (voormalige bussen van de posterijen) brachten
de gehandicapten van hun tehuis naar de moordcentra van het euthanasie programma.
- "Gemeinnützige Stiftung für Anstaltspflege" (Stiftung)
Huurde gebouwen of delen daarvan, verbouwde ruimten tot vernietigingsplaatsen, installeerde apparatuur,
selecteerde geschikt personeel en regelde de economische aangelegenheden.
- "Zentralverrechnungsstelle Heil- und Pflegeanstalten" (ZVST)
Centraal Verrekeningsbureau, dat de omvangrijkere financiële zaken afhandelde zoals
de zelf-financiering van “T4”.
|
Tiergartenstraße 4 |
|
Karl Brandt |
|
Philipp Bouhler |
Het hoofdkantoor was gevestigd in
Berlijn, in een
villa aan de
Tiergartenstraße 4. Vandaar werden "T4"
of "
Stiftung" de benamingen voor intimi.
Hitler's favoriete arts
Karl Brandt
en het hoofd van
Hitler's eigen kanselarij,
Philipp Bouhler, vormden de leiding van het
zeer geheime euthanasieprogramma.
Artsen en medisch personeel solliciteerden om mee te draaien in dit programma. De vrijwilligers
werden verleid door een salaris dat vergelijkbaar was met dat van een burgemeester van een
stad met 20.000 inwoners!
Er werden zes centra voor de euthanasie ingericht, voornamelijk in bestaande psychiatrische inrichtingen:
Brandenburg bij
Berlijn (
januari 1940 - september 1940),
Grafeneck bij
Stuttgart
(
januari 1940 - december 1940),
Hartheim bij
Linz in Austria
(
januari 1940 - december 1944),
Sonnenstein/Pirna bij
Dresden (
april 1940 - augustus 1943),
Bernburg bij
Magdeburg (
september 1940 - april 1943),
Hadamar bij
Koblenz (
januari 1941 - augustus 1941).
Elk van deze centra werd 'bevoorraad' vanuit enkele inrichtingen die als verzamelplaats dienden, de
Zwischenanstalten. De slachtoffers werden vanuit hun tehuis eerst naar deze
Zwischenanstalten
gestuurd, en uiteindelijk naar de euthanasiecentra.
Zwischenanstalten hadden twee functies:
1. het maximaal benutten van de capaciteit van de zes euthanasiecentra en 2. het verhullen van de
verblijfplaats van de slachtoffers, als familie daarnaar kwam informeren.
De T4 slachtoffers werden vermoord in
gaskamers die eruit zagen
als douches, met behulp van koolmonoxyde uit gascylinders.
De oorsprong van de nazi gaskamers kunnen we vinden in de getuigenverklaring van
Richard v. Hegener, medewerker van de "
Führer-kanselarij":
"
Oorspronkelijk heeft men overwogen niet getrouwde ongeneeslijk
zieken te doden … door injecties of een overdosis slaappillen. Maar deze overweging is uit een
technisch gezichtspunt als onuitvoerbaar verworpen ... door de meerderheid van de geraadpleegde
artsen. In plaats daarvan werd voorgesteld ... om de personen voor wie dit gewenst werd simultaan,
althans in grotere aantallen te doden. Na uitvoerig overleg ... onder meer met de apotheker in
dienst van het Reichskriminalpolizeiamt, besloot men een ruimte in te richten in een
aantal sanatoria die op geschikte plaatsen waren gevestigd. De ruimte moest dan worden gevuld met CO-gas …”
(
Ludwigsburg Archief, dossier Hea-Hep)
De familie van de slachtoffers kreeg te horen dat zij waren gestorven door ziekten zoals hartstilstand e.d..
Tenslotte kreeg men een urn thuisgestuurd van een euthanasiecentrum, gevuld met de gemengde
as van verschillende slachtoffers.
De procedure van bedrog en vergassing stond later model voor de moorden in de
Aktion Reinhard
vernietigingskampen
Belzec,
Sobibor en
Treblinka.
In deze kampen werden de slachtoffers gedood in gaskamers door middel van koolmonoxydegas,
afkomstig van de motoren van Russische tanks. (Getuigeverklaringen van de de drie “gasmeesters”
Bauer (
Sobibor),
Fuchs
(
Belzec en
Sobibor)
en
Münzberger (
Treblinka)).
|
Propaganda aanplakbiljet 1936 |
|
T4 leden in Triëst / Italië |
Hitler stopte officieel het T4 programma
op
24 augustus 1941. Het beoogde doel, het doden
van rond 70.000 personen, was bereikt. Toch ging het moorden door tot
1945 gedurende een tweede fase.
Nu werd de doelgroep uitgebreid met gevangenen in concentratiekampen
("
Aktion 14f13"), gehandicapten in de veroverde gebieden in het oosten en
andere bewoners van inrichtingen. Zij werden systematisch vermoord door
toediening van overdoses pijnstillende en kalmeringsmiddelen, het
opzettelijk blootstellen aan uitputtende omstandigheden, en chronische
ondervoeding (bijvoorbeeld in
Meseritz-Obrawalde).
Omdat "vrije bedden" in sanatoria nodig waren voor Duitsers in de oorlog gewond waren geraakt
(
Aktion Brandt), groeide het aantal slachtoffers.
Tussen eind
oktober 1941 en zomer 1942, werden circa 100 T4 medewerkers naar
Lublin gestuurd om
de ingebruikneming voor te bereiden van de drie vernietigingskampen van de
Aktion Reinhard. De T4 medewerkers
Wirth, Stangl
en
Eberl
werden de eerste commandanten van
Belzec, Sobibor
en
Treblinka.
Wirth werd benoemd
tot inspecteur voor de vernietigingskampen van
Aktion Reinhard.
Tegen
eind 1943, nadat zij hun bloedige werk in Polen hadden
beëindigd, werden de meeste T4 mannen naar Noord-Italië gestuurd om daar acties
op te zetten tegen de overgebleven Joden en partizanen. Velen van hen doken weer op in het concentratiekamp
San Sabba bij
Triëst.
De groep viel uiteen na de capitulatie van de Duitse
Wehrmacht in Italië.
Bekijk een lijst van 10% van de slachtoffers van systematische medische
massamoorden in Duitsland en Oostenrijk:
www.iaapa.org.il/claims.htm
Vandaag de dag is de villa waar “T4” was gehuisvest, niet meer te zien. Nieuwe gebouwen zijn
verschenen op de locatie, maar een
plaquette herinnert nog aan wat hier is gebeurd.
Wij danken deze personen en instanties hartelijk voor hun gewaardeerde hulp:
Dr.Ute Hoffmann, Gedenkstätte Bernburg
Gudrun Bauer, Gedenkstätte Brandenburg
Thomas Stöckle, Gedenkstätte Grafeneck
Dr. Georg Lilienthal, Gedenkstätte Hadamar
Dr. Christina Vanja, Gedenkstätte Hadamar
Dr. Hartmut Reese, Gedenkstätte Hartheim
Dr. Boris Böhm, Gedenkstätte Pirna-Sonnenstein
Prof. Dr. Wolfgang Neugebauer, Dokumentationsarchiv des Österreichischen Widerstandes (DOEW)
Dr. Ursula Schwarz, DOEW
Mag. Peter Schwarz, DOEW
Christoph Heinen, Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv.
Andere bronnen:
Hoffmann, Dr. Ute.
Todesursache: Angina.
Magdeburg: Ministerium des Innern des Landes Sachsen-Anhalt, 1996.
Hoffmann, Dr. Ute, und Schulze, Dietmar.
Gedenkstätte
Bernburg.
Dessau: Regierungspräsidium Dessau,
1997.
Müller, Roland, et al.
Krankenmord im Nationalsozialismus -
Grafeneck und die "Euthanasie" in Südwestdeutschland
Stuttgart: Archiv der Stadt Stuttgart, 2001.
Winter, Bettina.
Verlegt nach Hadamar - Ausstellungskatalog.
Kassel: LWV Hessen, 1994
Neuhauser, Johannes, und Pfaffenwimmer, Michaela.
Hartheim - Wohin unbekannt.
Weitra: Bibliothek der Provinz, 1992.
Schilter, Thomas.
Unmenschliches Ermessen.
Leipzig: Kiepenheuer Verlag, 1998.
Böhm, Dr. Boris, et al.
Nationalsozialistische Euthanasie-Verbrechen in Sachsen.
Dresden, Pirna: Sächsische Landeszentrale für politische Bildung und
Kuratorium Gedenkstätte Sonnenstein e.V., 1996.
Böhm, Dr. Boris, et al.
Sonnenstein - Heft 3 / 2001.
Pirna: Kuratorium Gedenkstätte Sonnenstein e.V., 2001
© ARC 2006